In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, dat op 27 maart 2018 is genomen, waarin haar bijstandsuitkering werd ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres ontvangt sinds 2004 een uitkering op grond van de Participatiewet. Werkplein heeft vastgesteld dat eiseres meerdere kentekens op haar naam heeft gehad, wat aanleiding gaf tot een onderzoek naar haar recht op bijstand. Tijdens de zitting op 15 augustus 2018 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. H. Weinans, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat zij niet betrokken was bij de autohandel en dat de kentekens op haar naam stonden op verzoek van een bekende, de heer [naam bekende]. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van deze persoon en dat zij geen transacties had verricht.
De rechtbank overwoog dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet had geschonden, omdat zij niet had gemeld dat er kentekens op haar naam stonden. De rechtbank oordeelde dat het aan Werkplein was om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren, maar dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij niet betrokken was bij de autohandel. De rechtbank concludeerde dat het college verplicht was de bijstand in te trekken en dat eiseres € 22.086,06 moest terugbetalen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bijstandsontvangers om alle relevante feiten te melden en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar oordeel.