In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 10 november 2017, waarin de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank de feiten en het procesverloop heeft uiteengezet. Eiser, die als mechanic technician heeft gewerkt, heeft medische beperkingen gerapporteerd, waaronder visusproblemen en hoofdpijn, en heeft bezwaar gemaakt tegen de mate van arbeidsongeschiktheid die door het UWV was vastgesteld op 54,81%.
Tijdens de zitting op 28 juni 2018 is eiser verschenen, maar zijn gemachtigde was afwezig. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapportages zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende inzicht hadden in de medische situatie van eiser en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren.
De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat de functies niet geschikt zijn vanwege de vereiste fijnmotorische handelingen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn, gezien de vastgestelde beperkingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 54,81%.