ECLI:NL:CRVB:2021:1092
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld met oogklachten, was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had ingesteld en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgesteld, niet waren onderschat. Appellant stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen en voerde nieuwe medische informatie aan ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidde tot de conclusie dat de beperkingen in de FML waren onderschat. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek door een deskundige. De Raad bevestigde de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 54,82% met ingang van 11 november 2016 en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om relevante en actuele medische informatie aan te leveren die betrekking heeft op de datum in geding. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.