ECLI:NL:RBZWB:2024:8693

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BRE 22/4627 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de voortzetting van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beoordeeld. Eiser, die door het UWV als 52,97% arbeidsongeschikt is aangemerkt, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zijn uitkering niet wijzigt, ondanks dat hij meer arbeidsongeschikt is dan voorheen. De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 behandeld, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om nadere informatie in te winnen bij de behandelend oogarts van eiser. Op 15 januari 2024 heeft de oogarts aanvullende informatie verstrekt, waarop partijen hebben gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit oordeel is gebaseerd op de medische beoordeling van het UWV, die concludeert dat er een reële kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat door een mogelijke operatie aan het rechter oog van eiser. De rechtbank erkent de zorgen van eiser over de risico's van de operatie, maar stelt vast dat de kans op herstel niet uitgesloten is. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten stationair zijn en dat hij niet kan worden verplicht tot een operatie, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van het UWV toereikend is en dat er voldoende grond is voor de conclusie dat verbetering van de belastbaarheid mogelijk is.

Daarnaast heeft eiser een verzoek tot schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden en kent eiser een schadevergoeding toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt het UWV en de Staat tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4627 WIA

uitspraak van 31 december 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde-belanghebbende is in het geding betrokken:
de Staat der Nederlanden(Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de voortzetting van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 29 april 2021 (primair besluit) aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 5 november 2018 meer arbeidsgeschiktheid is dan voorheen. Eiser is 52,97% arbeidsongeschikt, maar zijn uitkering wijzigt niet.
Met het bestreden besluit van 31 augustus 2022 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser volledig arbeidsongeschikt is.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, mr. H.J.J. Verhoeven.
1.4
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, zodat de rechtbank nadere informatie kon inwinnen bij de behandelend oogarts van eiser.
1.5
Op 15 januari 2024 heeft dr. [naam 1] , staflid oogheelkunde UZA Antwerpen, nadere informatie verstrekt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
1.6
Partijen hebben vervolgens niet te kennen gegeven dat zij behoefte hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft met de brief van 19 november 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
De zaak spitst zich toe op de vraag of een phacovitrectomie (rechts) voor eiser een reële behandeloptie is, gelet op het feit dat zijn visus links slechts 25% is.
De verzekeringsarts van het UWV heeft de risico’s op complicaties bij deze ingreep als gering ingeschat [1] en deels herstelbaar. Het UWV ziet de behandeling als reële mogelijkheid voor eiser en dus als verbeterkans.
Eiser meent dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zich laat opereren. De operatie is voor hem dan ook geen reële behandeloptie.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als mechanic technician. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege visusproblemen en hoofdpijn.
3.3
Het UWV heeft met het besluit van 22 mei 2017 aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 11 november 2016 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,50%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het besluit van 10 november 2017 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser 54,81% arbeidsongeschiktheid is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Met de uitspraak van 12 juli 2018 [2] heeft de rechtbank heeft beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Met de uitspraak van 6 mei 2021 [3] heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
3.4
Het UWV heeft met het besluit van 18 september 2018 eiser in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 11 november 2018.
3.5
Eiser heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 5 november 2018.
3.6
Met het primaire besluit heeft het UWV de uitkering ongewijzigd voortgezet. Vanaf 5 november 2018 is eiser wel meer arbeidsongeschikt dan voorheen. Eiser is 52,97% arbeidsongeschikt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Dit betekent dat het UWV het primaire besluit wijzigt. Er is in de bezwaarprocedure gebleken dat eiser volledig arbeidsongeschikt is.
Medische beoordeling door het UWV
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
[arts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het rapport van de arts is getoetst en akkoord bevonden door [verzekeringsarts] . De arts rapporteert op 25 maart 2021 dat eiser meldt dat hij met zijn linker oog niet veel meer kan zien en dat hij ook aan zijn rechter oog last heeft. Daarnaast vertelt eiser tijdens het spreekuur over sombere gevoelens die mede zijn ontstaan, nadat bekend werd dat er aan zijn ogen niets meer te doen was. Op zijn achttiende heeft eiser een onderarm fractuur opgelopen aan zijn linker arm. Deze is volgens eiser slecht genezen, maar volgens de arts heeft eiser jarenlang zonder zichtbare problemen kunnen werken met zijn onderarm klachten en aan zijn spierkracht is niet veel veranderd. Bij psychisch onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor ernstige ontwikkelingsproblematiek, ernstige persoonlijkheidsproblematiek, angstproblematiek, of psychotrauma. De ziekten en gebreken leiden volgens de arts plausibel en consistent tot belemmeringen. Deze belemmeringen zijn conform de eerder omschreven beperkingen, die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 september 2017. De benutbare mogelijkheden zijn volgens de arts niet structureel veranderd. Er is wel sprake van duurzaamheid, alhoewel er ook nog een verslechtering kan optreden.
[verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd - waaronder het door eiser tijdens de bezwaarprocedure ingebrachte rapport Expertise Instituut door [naam 2] , verzekeringsarts/medisch adviseur van 2 november 2021 - en zij heeft de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 18 juli 2022 dat eiser bekend is met beperkingen aan zijn ogen. Bij het linker oog is er een status na ablatio retinae. Daarnaast zijn er floaters in het rechter oog. Eiser ziet vlekjes, met name bij focussen op een lichte achtergrond. Bij de primaire arts waren de oogklachten bekend. Er wordt gesteld dat er geen toename is van de beperkingen en dat de FML van 2017 nog van toepassing is. Dit is volgens de verzekeringsarts b&b niet te volgen, nu in de voorgaande bezwaarprocedure werd uitgegaan van informatie uit 2014 waarbij de visus links 1 was. Ten tijde van datum in geding was de visus links duidelijk verminderd, zoals blijkt uit de informatie van de oogarts van februari 2019. Van deze visus wordt uitgegaan, omdat deze dicht bij datum in geding ligt. Het zien wordt in 2017 minimaal beperkt geacht en dat is niet meer van toepassing in 2018. Dit maakt dat volgens de verzekeringsarts b&b de FML aangepast dient te worden.
Eiser is beperkt met zien, rechts ziet hij vlekjes als hij focust, met name op een lichte achtergrond. Focussen op geschreven tekst, papier of beeldscherm wordt hiermee moeilijk en dit kan hij niet langdurig. Eiser kan wel lezen, maar langzaam. Visus links is per datum in geding 25%. Dit houdt in dat wat een ander op 100 meter kan waarnemen, eiser op 25 meter afstand kan waarnemen. Er is in 2018 nog geen sprake van alleen licht en donker zien met het linker oog, zoals de medisch adviseur stelt. Daarom bestaat er geen noodzaak voor een beperking op schrijven. Er is een lichte beperking in het gezichtsveld, zoals eerder is beschreven. Vanwege de verminderde visus is beroepsmatig een voertuig besturen beperkt. Oogprikkelende dampen en dergelijke dienen voorkomen te worden.
Tevens dienen er volgens de verzekeringsarts b&b meer beperkingen te worden aangenomen in verband met eisers verminderde elleboog- en polsfunctie links als gevolg van een onderarm fractuur. Dat eiser hiermee in het verleden heeft kunnen werken wil niet zeggen dat de armfunctie niet beperkt is, zoals de primaire arts aangeeft. Bij eigen onderzoek is duidelijk dat er een functiebeperking is in pols en elleboog. Dit geeft aanleiding tot het aannemen van extra beperkingen, zodanig dat de belasting van de arm niet te zwaar is, maar dat ook overbelasting rechts (dominante hand) wordt voorkomen.
De verzekeringsarts b&b is met de medisch adviseur eens dat er sprake is van toegenomen beperkingen en dat er verdergaande beperkingen aangenomen dienen te worden. Echter, niet in die mate waarvan de medisch adviseur uitgaat.
Er worden door de medisch adviseur meer beperkingen aangenomen op het gebied van persoonlijk functioneren. Dit, omdat het minder zien voor eiser mentaal belastend is. Het is begrijpelijk dat dit mentaal belastend is. Echter, er is geen psychiatrische diagnose vastgesteld. Tijdens de hoorzitting waren er geen aanwijzingen voor ernstige psychiatrische problematiek. Beperkingen worden slechts geduid, als er sprake is van objectiveerbare stoornissen en een objectieve stoornis op psychisch gebied ontbreekt.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat het zien zal verbeteren. Echter, het functioneren met een verminderde visus zou nog wel kunnen verbeteren. Hiervoor zou eiser zich kunnen aanmelden bij bijvoorbeeld Viso om te leren omgaan met het verminderde zien en eventuele aanpassingen om het zien te verbeteren. Er kan nog niet gesteld worden dat deze beperkingen duurzaam zijn. Met betrekking tot de arm, wordt geen verbetering meer verwacht.
De verzekeringsarts b&b heeft de FML aangepast. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de (aangepaste) FML van 18 juli 2022.
Beroepsgronden van eiser
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij zowel volledig als duurzaam arbeidsongeschikt is. Het UWV geeft ten onrechte aan dat de te verwachte verbetering van zijn belastbaarheid redelijk tot goed is. Volgens eiser zal er geen of nauwelijks verbetering van zijn belastbaarheid optreden. Hij is van mening dat zijn aandoeningen en klachten stationair en blijvend zijn. De visusproblematiek zal niet verbeteren. Ook de klachten aan zijn arm zijn stationair. De motivering van de verzekeringsarts van het UWV is niet toereikend.
Het leren omgaan met het verminderde zien zou het functioneren van eiser met een verminderde visus kunnen verbeteren volgens de verzekeringsarts b&b. Echter, het leren omgaan en leven met een beperking betekent dat het welbevinden van iemand beter zou kunnen worden, maar niet dat de belastbaarheid in arbeid zou kunnen toenemen.
Bovendien heeft het UWV verzuimd om twee FML’en op te stellen. Een met alleen de duurzaam geachte beperkingen en een met alle beperkingen. Ook dit is onzorgvuldig van het UWV.
Aanvullende medische informatie en rapporten van de verzekeringsarts b&b
4.3
Naar aanleiding van het door eiser ingediende beroepschrift heeft het UWV de verzekeringsarts b&b gevraagd of het (aanvullend) beroepschrift met onderliggende stukken aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. Dit is volgens de verzekeringsarts b&b niet het geval en zij rapporteert op 19 januari 2023 als volgt. Het is juist dat er geen FML is opgesteld met de duurzame beperkingen. Deze FML is alsnog opgesteld. Zoals al gesteld, zullen de beperkingen die het gevolg zijn van de beperkte armfunctie niet verbeteren. De visus aan het linker oog zal ook niet verbeteren. De problematiek van het rechter oog, het zien van floaters, kan nog wel verbeteren. Hiervoor bestaat namelijk een operatiemogelijkheid. Dit volgt uit de brief van [naam 1] , staflid oogheelkunde van 18 januari 2019. Die mogelijkheid wordt in 2019 beschreven en was dus op datum in geding ook een behandeloptie. Uit de patiëntenfolder Virectomie van Erasmus MC blijkt dat het risico vanwege deze ingreep gering is. Dit maakt dat het een reële behandelmogelijkheid is, waarbij de floaters verdwijnen en daarmee de hinder die eiser hiervan ondervindt. Vanwege de floaters zijn beperkingen aangenomen bij zien, schrijven en lezen, waarbij focussen een probleem is. Deze beperkingen zijn niet duurzaam. Wanneer de visus rechts verbetert, doordat de floaters weg zijn, kan eiser met bijvoorbeeld een traject bij Visio leren omgaan met de verminderde visus links.
Vanwege de energie die het focussen vraagt is er een urenbeperking aangenomen. Wanneer de visus rechts is verbeterd vraagt het zien minder energie en bestaat er geen noodzaak meer tot een urenbeperking.
4.4
De rechtbank heeft met de brief van 7 augustus 2023 het UWV gevraagd om in te gaan op de brief van [naam 1] , staflid oogheelkunde van 18 januari 2019 waarin staat dat bij de ingreep aan het rechter oog van eiser rekening moet worden gehouden met de mogelijke risico’s van een dergelijke ingreep, zeker gezien het eisers enige goede oog betreft.
Naar aanleiding van deze vraagstelling heeft de verzekeringsarts b&b op 25 augustus 2023 gerapporteerd dat de oogarts de ingreep ziet als een mogelijkheid voor behandeling. Wanneer de oogarts dit niet als een mogelijkheid zou zien en onverantwoord zou vinden, dan zou deze behandeling niet worden beschreven. Er is derhalve een behandelmogelijkheid aanwezig en daarmee een reële kans op verbetering van de belastbaarheid binnen het jaar.
De oogarts waarschuwt echter wel voor risico’s. Zoals in het eerdere rapport beschreven, is de kans op complicaties bij deze ingreep gering en deels te herstellen. Bij eiser is er echter een complicerende factor aanwezig, namelijk dat hij met zijn andere oog al slecht ziet, waardoor een eventuele ernstige complicatie voor eiser verdergaande gevolgen zal hebben.
Uit de aanwezige informatie blijkt dat eiser (nog) niet voor de ingreep heeft gekozen. Dit maakt volgens de verzekeringsarts b&b niet dat de behandeling voor eiser geen mogelijkheid zou zijn. De kans dat de operatie ongecompliceerd verloopt is het grootst. Wanneer de behandeling zonder complicaties verloopt, dan zal de visus verbeteren, daarmee de energie die het kost afnemen en mogelijk ook de depressieve klachten die eiser ondervindt van zijn visusproblemen.
Uitgaande van het stappenplan duurzaamheid is er een behandelmogelijkheid aanwezig. Met behandeling is sprake van een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid optreedt. De geringe kans op complicaties met de verdergaande gevolgen voor eiser is geen doorslaggevend argument om te stellen dat verbetering niet mogelijk is.
Zonder behandeling zal verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten zijn. Nu de oogarts niet heeft gesteld dat de behandeling geen optie is, is er geen doorslaggevend argument aanwezig om te stellen dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten is.
Gezien het vorenstaande dient er dan uitgegaan te worden van een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden, aldus de verzekeringsarts b&b.
4.5
Naar aanleiding van de door de rechtbank ingewonnen informatie bij [naam 1] heeft het UWV de verzekeringsarts b&b gevraagd of deze informatie aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. Dit is volgens de verzekeringsarts b&b niet het geval en zij rapporteert op 6 mei 2024 als volgt. Opvallend is dat de oogarts aangeeft dat floaters geen reden vormen tot arbeidsongeschiktheid. Bij eiser hebben de floaters echter wel bijgedragen aan de arbeidsongeschiktheid, dit vanwege het aannemen van beperkingen op basis van de psychische component en de energie die hem het kijken kost. De psychologische impact is volgens de oogarts ook geen reden tot een terechte arbeidsongeschiktheid. Uit voorgaande valt volgens de verzekeringsarts b&b op te maken dat er mogelijk meer beperkingen zijn aangenomen dan strikt noodzakelijk op basis van de floaters, maar vanwege de combinatie met de overige aandoeningen wordt de FML in beroep gehandhaafd.
Met betrekking tot de duurzaamheid geeft de informatie van de oogarts geen aanleiding om anders te overwegen dan in het rapport van 25 augustus 2023.
Daar met name de psychologische impact een belemmerende factor is, valt ook nog inzet van een psycholoog te overwegen, om hem te laten leren omgaan met zijn verminderde visus en zijn problematiek te accepteren.
4.6
Eiser stelt naar aanleiding van de informatie van de oogarts en de rapporten van de verzekeringsarts b&b dat een arts niet bevoegd is en niet over de deskundigheid beschikt om te beoordelen of iemand wel of niet arbeidsongeschikt.
Daarnaast stelt eiser dat de oogarts niet bekend is met de psychische gesteldheid van eiser. Hij heeft eiser slechts eenmalig gezien op 18 januari 2019 en heeft verder ook geen therapeutische band met eiser (gehad). Hij heeft eiser nooit onderzocht op psychische klachten of hem daarover bevraagd. Hoe erg die beleving bij eiser is, weet de oogarts dan ook niet. De oogarts dient zich volgens eiser dan ook te onthouden van uitlatingen over zijn (psychische) klachten.
In de informatie van de oogarts wordt ook aangegeven dat het linker oog van eiser na een voorgaande netvliesloslating en ingreep is verminderd. Een ingreep naar aanleiding van een netvliesloslating is technisch gezien te realiseren en de daaraan verbonden risico’s zijn beperkt en zeer klein. Sommige mensen (waaronder dus eiser) blijven echter minder goed zien na een netvliesloslating, zelfs als de operatie goed is gegaan. Nota bene: bij eiser zijn in het linker oog complicaties opgetreden na een technisch mogelijke ingreep na een netvliesloslating. Hoewel de kans op complicaties bij deze ingreep zeer klein was, zijn die complicaties toch opgetreden en heeft eiser slechts 25% zicht overgehouden aan zijn linker oog. Hij zal nu wel twee keer nadenken over een mogelijke technisch uitvoerbare ingreep met geringe kans op complicaties. De oogarts geeft geen garantie dat de risico’s niet zullen optreden. Bij optreden van een of meerdere risico’s bij een ingreep aangaande floaters is de kans dat het zicht aan het rechter oog (substantieel) verloren gaat reëel. In dat geval verliest eiser zijn volledige gezichtsvermogen.
In dit specifieke geval van eiser dient geoordeeld te worden dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zich laat opereren aan floaters in zijn rechter oog, ook al is technisch gezien een ingreep mogelijk en zijn de risico’s klein. Als het misgaat, gaat het namelijk ook flink mis. In dit specifieke geval dienen daarom de klachten van eiser aan zijn rechter oog ook als duurzaam te worden beschouwd, omdat het niet reëel is om van hem in deze specifieke situatie te vergen een operatie te ondergaan. De operatie is voor hem dan ook geen reële behandeloptie.
Oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden
4.7
De rechtbank stelt vast dat uit de rapporten van de (verzekerings)artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de visusklachten aan het linker oog, de floaters in het rechter oog, de onderarm fractuur aan de linker arm en de psychische klachten. Dat eiser met die klachten volledig arbeidsongeschikt is, is niet in geschil. Partijen zijn echter verdeeld over het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser duurzaam is.
4.8
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader). Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen.
De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1).
Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2).
De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en, zo ja, in hoeverre, die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
4.9
Volgens de verzekeringsarts b&b is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten (stap 1). Eiser zou een ingreep aan zijn rechter oog kunnen ondergaan, waardoor de floaters verdwijnen. Daarmee ontstaat een reële kans op verbetering van de belastbaarheid binnen het jaar. Met behandeling is er sprake van een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid optreedt (stap 2.a). De geringe kans op complicaties met verdergaande gevolgen voor eiser is volgens de verzekeringsarts b&b geen doorslaggevend argument om te stellen dat verbetering niet mogelijk is.
4.1
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB [4] volgt dat de inschatting van de kans op herstel door de verzekeringsarts b&b dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn. Deze omstandigheden zijn in deze zaak bijzonder vanwege het feit dat eiser nog maar één goed functionerend oog heeft. Terughoudendheid van operatief ingrijpen acht de rechtbank vanuit dat oogpunt logisch en begrijpelijk. Bij eiser zijn na een ingreep aan zijn linker oog complicaties opgetreden, terwijl deze kans naar eigen zeggen heel klein was. Hierdoor is hij slechter gaan zien. De rechtbank begrijpt dan ook de terughoudendheid van eiser om zich te laten opereren aan zijn rechter (nog goed functionerend) oog.
Anderzijds volgt uit de e-mail van 15 januari 2024 van de oogarts dat een keuze voor vitrectomie floaters steeds een keuze is waarbij zorgvuldig wordt nagedacht, omdat deze patiënten in essentie meestal een goed functionerend oog hebben. Soms verminderen de klachten spontaan en is er dus geen noodzaak tot ingreep. De oogarts spreekt verder van een genuanceerd verhaal: aan de ene kant zal het verhelpen van de floaters meer rust geven in het best kijkende/enig kijkende oog van eiser, aan de andere kant zou een gecompliceerd ingreep verloop (hoewel uiterst zeldzaam) wel kunnen veroorzaken dat eiser arbeidsongeschikt zou kunnen worden. Hoewel de oogarts niet bevoegd is en niet over de deskundigheid beschikt om te beoordelen of iemand arbeidsongeschikt is of wordt, leest de rechtbank hierin dat eiser, bij het optreden van complicaties, mogelijk meer zicht verliest. De rechtbank leest hierin echter ook dat de belastbaarheid van eiser toeneemt als de floaters verdwijnen. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts b&b terecht gesteld dat er een behandelmogelijkheid aanwezig is die maakt dat er sprake is van een meer dan geringe kans op herstel. Dat er thans voor wordt gekozen om die behandeling (nog) niet toe te passen, maakt dat niet anders. De rechtbank betrekt hierbij dat de oogarts in zijn e-mail spreekt over een uiterst zeldzame kans op complicaties en dat noch uit de brief van 18 januari 2019 noch uit de e-mail van 15 januari 2024 blijkt dat een ingreep bij eiser wordt ontraden. In de brief wordt enkel voorgesteld om voorlopig nog af te wachten en na te denken over de ingreep en de implicaties hiervan, en ook de e-mail geeft geen blijk van een eerder gegeven mondelinge waarschuwing (die volgens eiser wel zou zijn gegeven). Verder kan een garantie niet worden geven, hoe invoelbaar die behoefte van eiser ook is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op de datum in geding sprake was van een reëel en concreet perspectief op verbetering van de functionele mogelijkheden van eiser. Anders dan eiser heeft betoogd, is de motivering van de verzekeringsarts van het UWV toereikend. Naar de rechtbank begrijpt, ziet het leren omgaan met het verminderde zien (vooral) op de verminderde visus links en een eventuele psychologische behandeling doet niet af aan een operatiemogelijkheid, waarvan verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht.
Voor zover eiser - eerst in de beroepsfase - heeft aangevoerd dat het UWV heeft verzuimd om twee FML’en op te stellen, komt de rechtbank tot het oordeel dat dit gebrek in beroep is hersteld. De rechtbank zal dit gebrek passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is niet aannemelijk dat eiser door schending van het motiveringsgebrek is benadeeld.
De rechtbank oordeelt verder dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De (verzekerings)artsen van het UWV waren op de hoogte van de door eiser gestelde klachten. Bij het opstellen van de FML’en is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft uitgebreid gerapporteerd en inzichtelijk gemotiveerd naar aanleiding van het ingediende beroepschrift, net als na de vraagstelling van de rechtbank en de door de rechtbank opgevraagde medische informatie bij de oogarts. Dat de klachten aan zijn arm stationair zijn, zoals eiser in de gronden van beroep heeft aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking, nu de verzekeringsarts b&b reeds heeft aangenomen dat met betrekking tot de arm geen verbetering meer wordt verwacht. Dat de beperkingen als gevolg van een onderarm fractuur zijn onderschat en dat op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek, heeft eiser eerst na schorsing van het onderzoek en het opvragen van nadere informatie bij de oogarts in een brief van 30 juli 2024 aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat dit in strijd is met de goede procesorde en beoordeelt dit daarom niet.
Arbeidskundig onderzoek in bezwaar en in beroep
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft vastgesteld dat geen van de door de arbeidsdeskundige geduide functies passen bij de in bezwaar vastgestelde belastbaarheid van eiser.
Binnen de door de arbeidsdeskundige gebruikte SBC-codes heeft de arbeidsdeskundige b&b geen andere functies kunnen selecteren die passen bij de klachten en bekwaamheden van eiser.
De mate van arbeidsongeschiktheid stelt arbeidsdeskundige b&b in bezwaar vast op 100%, op arbeidskundige gronden.
5.2
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b alsnog een FML opgesteld met de duurzame beperkingen. Het UWV heeft het dossier vervolgens voorgelegd aan de arbeidsdeskundige b&b met de vraag of de duurzame beperkingen aanleiding geven tot het aannemen van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
De arbeidsdeskundige b&b concludeert in beroep dat eiser op basis van de FML van 19 januari 2023 met enkel blijvende beperkingen niet volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft in het CBBS functies kunnen selecteren die leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,16%. Op basis van enkel blijvende beperkingen is de mate van arbeidsongeschiktheid dus lager dan 80%. Dat betekent dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
5.3
Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat het UWV aan de hand van een toereikend arbeidskundig onderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat aan de verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de mogelijkheden die eiser heeft om weer aan het arbeidsleven deel te nemen en voor het door hem daaraan te ontlenen verdienvermogen.
6. De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Verzoek tot schadevergoeding
7.1
Eiser heeft met de brief van 26 september 2024 een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM en heeft in dat kader verzocht een schadevergoeding toe te kennen.
7.2
Naar vaste rechtspraak van de CRvB mogen de bezwaar- en beroepsfase tezamen in beginsel niet langer dan twee jaar duren. [5] Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een halfjaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift tegen het primaire besluit is door het UWV ontvangen op 7 juni 2021. Dit betekent dat de termijn van twee jaar op 7 juni 2023 eindigde en dat de redelijke termijn is overschreden. Nu de redelijke termijn met bijna 19 maanden is overschreden, heeft eiser - uitgaande van € 500,- per overschrijding per halfjaar of een gedeelte daarvan - recht op een schadevergoeding van € 2.000,-. Omdat de bezwaarfase afgerond naar boven 15 maanden heeft geduurd en daarmee 9 maanden te lang, komt 9/19 deel (dus € 947,37) voor rekening van het UWV, en de rest (€ 1.052,63) voor rekening van de Staat.
Voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding krijgt eiser een proceskostenvergoeding van € 218,75 (1 punt met een waarde van € 875,00 en wegingsfactor 0,25) waarvan 9/19 deel (dus € 103,62) voor rekening van het UWV komt, en de rest (€ 115,13) voor rekening van de Staat komt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiser volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om extra punten toe te kennen voor het reageren namens eiser op het rapport van de oogarts en tevens voor het reageren op het rapport van de verzekeringsarts b&b van 6 mei 2024, zoals eiser heeft verzocht. Dit omdat de rechtbank het beroep als ongegrond heeft beoordeeld. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft is op deze waarde de factor 1 toegepast.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De proceskostenvergoeding bedraagt dan in totaal € 1.968,75. De vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bedraagt € 2.000,-. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, heeft eiser geen recht op een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt het UWV tot betaling van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 947,37;
 veroordeelt het UWV tot betaling van de proceskosten voor het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 103,62;
 veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser;
 bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
 veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.052,63;
 veroordeelt de Staat tot betaling van de proceskosten voor het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 115,13.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van m. S.A. de Roo, griffier, op 31 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Zie het rapport van 25 augustus 2023.
2.Rb Zeeland-West-Brabant 12 juli 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4362.
3.CRvB 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1092.
4.Bijvoorbeeld CRvB 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
5.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 en CRvB 30 juni 2017, ECLI:N:CRVB:2017:2226.