8.3.3Relevante rapporten en beslissingen
Het rapport
Just Sign Here. Unfair Trials Based on Confessions to the Police in Moroccovan
Human Rights Watchuit juni 2013 houdt onder meer het volgende in:
-
Human Rights Watchheeft zes politiek gevoelige zaken met in totaal 84 verdachten uit de periode 2008-2013 onderzocht;
- in vijf van de zes zaken zijn veroordelingen gevolgd die hoofdzakelijk waren gebaseerd op bekentenissen van verdachten die vervolgens bij de rechter werden betwist;
- de Marokkaanse rechter heeft onvoldoende gedaan om te bepalen of die bekentenissen waren verkregen door marteling of door andere verboden handelingen.
Het rapport over Marokko van de
United Nations Working Group on Arbitrary Detentionvan 4 augustus 2014 (UN doc. A/HRC/27/48/Add.5) houdt onder meer het volgende in:
- sinds de inwerkingtreding van de grondwet in juli 2011 zet de regering zich in om een cultuur van mensenrechten in Marokko te vestigen en te consolideren;
- in zaken van beschuldiging van terrorisme of bedreiging van de nationale veiligheid valt een systematisch patroon van marteling en andere ‘ill-treatment’ bij de aanhouding en tijdens de vrijheidsbeneming te ontdekken;
- hoewel naar Marokkaans recht een bekentenis die is verkregen door marteling niet mag worden gebruikt voor het bewijs, wordt in processen veel gewicht toegekend aan bekentenissen;
- aan de hand van gesprekken met gedetineerden die lange vrijheidsstraffen uitzaten is vastgesteld dat bekentenissen vaak het gevolg waren van marteling, dat zulke bekentenissen werden opgenomen in het politiedossier en bijna uitsluitend als bewijs voor vervolging en veroordeling dienden;
- de rechtspraak over Marokko genoemd door de
Working Grouptoont een patroon aan van gevallen waarin personen zijn veroordeeld uitsluitend op basis van verslagen die door de politie zijn opgesteld, terwijl de betrokkenen zich in detentie bevonden en onderworpen waren geweest aan marteling (Opinion No. 19/2013; Opinion No. 3/2013; Opinion No. 40 /2012; Opinion No. 25/2013);
- concluderend is er in zaken met betrekking tot de veiligheid van de staat sprake van een patroon van marteling en ‘ill-treatment’ bij de aanhouding en tijdens de vrijheidsbeneming door de politie. Vele personen zijn gedwongen tot het afleggen van een bekentenis en zijn tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld uitsluitend op basis van die bekentenis.
De
Concluding observations on the sixth periodic report of Moroccovan de
United Nations Human Rights Committeevan 2 november 2016 (UN doc. CCPR/C/MAR/CO/6) houdt onder meer het volgende in:
- er is sprake van een aanzienlijke vermindering van het aantal gevallen van marteling en ‘ill-treatment’ sinds de vorige
Concluding observations;
- desalniettemin bestaat bezorgdheid over de voortdurende berichten over marteling en onmenselijke of vernederende behandeling door de Marokkaanse staat, in het bijzonder in gevallen van verdenking van terrorisme of het in gevaar brengen van de territoriale integriteit van de staat;
- in het bijzonder is het Comité erover bezorgd dat:
o a) onder dwang verkregen bekentenissen naar verluidt soms worden toegelaten als bewijs, ook al is zulk bewijs volgens de wet ontoelaatbaar;
o b) rechters en officier van justitie in gevallen van beweerde marteling of het afdwingen van bekentenissen niet altijd medisch of ander onderzoek naar die bewering gelasten;
o c) personen die melding maken van gevallen van marteling soms worden onderworpen aan intimidatie, bedreigingen en juridische procedures;
o d) het aantal gevallen waarin een vervolging wegens marteling of andere ‘ill-treatment’ is ingesteld en waarin een veroordeling wegens dergelijk handelen is gevolgd nogal laag is gelet op het aantal klachten en de mate waarin er in het verleden sprake is geweest van marteling en ‘ill-treatment’.
Het
Country Report on Human Rights Practices for 2016over Marokko van het
US Department of Statevan 3 maart 2017 houdt onder meer het volgende in:
- in voorgaande jaren werd gemeld dat vaker werd gemarteld. Volgens een rapport van Amnesty International van mei 2015 zouden de veiligheidsdiensten tussen 2010 en 2014 routinematig geweld hebben toegepast om bekentenissen af te dwingen, activisten het zwijgen op te leggen en tegenstand te onderdrukken;
- de regering heeft stappen ondernomen, waaronder mensenrechtentrainingen voor medewerkers van de veiligheidsdiensten en van de justitiële autoriteiten.
Het bericht op de website van
Amnesty International‘Morocco: dozens arrested over mass protests in Rif report torture in custody’ van 1 augustus 2017 houdt onder meer het volgende in:
- de politie heeft sinds mei 2017 meer dan 270 personen aangehouden in verband met de Rif protesten;
- ten minste 66 personen hebben gemeld dat zij in detentie door de politie zijn gemarteld of zijn onderworpen aan andere ‘ill-treatment’, in sommige gevallen om hen een bekentenis af te dwingen.
In een beslissing van 15 november 2016 in de zaak van Ennaâma Asfari (CAT/C/59/D/606/2014), heeft het
Committee against Torturegeoordeeld dat:
- betrokkene tijdens zijn aanhouding, verhoor en detentie in 2010 is onderworpen aan marteling door de Marokkaanse autoriteiten;
- hoewel de betrokkene zich daarover in 2011 bij de onderzoeksrechter en in 2013 bij de zittingsrechter heeft beklaagd, de Marokkaanse autoriteiten geen onderzoek hebben ingesteld naar die klacht;
- de rechtbank in haar vonnis van 17 februari 2013 geen rekening heeft gehouden met de bewering van betrokkene dat hij een bekentenis heeft ondertekend als gevolg van marteling en hem op basis van die bekentenis heeft veroordeeld voor deelname aan geweld dat heeft geleid tot de dood van wetshandhavers;
- het hof van cassatie op 27 juli 2016 op het beroep van betrokkene en zijn medeverdachten de zaak heeft verwezen naar het hof van beroep te Rabat, maar dat het onwaarschijnlijk is dat dit hof de klacht over marteling zal kunnen onderzoeken. De cassatieprocedure had geen betrekking op de beweerde marteling en het hof in Rabat heeft niet de opdracht gekregen om die bewering te onderzoeken.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft onlangs op basis van de hiervoor genoemde rapporten van de
United Nations Working Group on Arbitrary Detention,het
United Nations Human Rights Committeeen het
US Department of Stategeoordeeld dat in Marokko willekeurige vrijheidsbeneming en marteling nog steeds voorkomen in zaken met betrekking tot personen die verdacht worden van terrorisme en beschouwd worden als een bedreiging voor de nationale veiligheid (EHRM 9 januari 2018, 36417/16 (X./Zeden), § 57).
8.3.5Reëel risico dat de verklaringen van [mededader 2] en [mededader 3] zijn verkregen door handelingen die in strijd zijn met artikel 3 EVRM en dat die verklaringen voor het bewijs zullen worden gebruikt
Uit wat onder 8.3.3 is opgenomen volgt dat
- in de periode waarin [mededader 2] en [mededader 3] hun verklaringen hebben afgelegd, in Marokko sprake was van een patroon van met artikel 3 EVRM strijdige handelingen om bekentenissen af te dwingen, in het bijzonder – maar dus niet uitsluitend – in zaken waarin de veiligheid en/of territoriale integriteit van de staat in het geding was of die als politiek gevoelig werden beschouwd;
- ook al is sprake van verbetering ten opzichte van voorgaande jaren, in Marokko in dergelijke zaken nog steeds bekentenissen worden afgedwongen door handelingen die in strijd zijn met artikel EVRM, dat rechters en officieren van justitie niet altijd een onderzoek instellen naar beweringen dat een bekentenis is verkregen door dergelijke handelingen en dat dergelijke bekentenissen soms worden toegelaten tot het bewijs;
Omdat de ‘Samenvatting van de feiten’ meldt dat de opgeëiste persoon lid is van het Marokkaanse parlement en de verdenking mede betrekking heeft op omkoping van medewerkers van de Veiligheidsdienst en de
Forces Auxiliaires, acht de rechtbank aannemelijk dat de Marokkaanse autoriteiten de strafzaak tegen de opgeëiste persoon minst genomen als politiek gevoelig beschouwden.
De door de verdediging overgelegde partiële vertaling van het ‘Definitief verzoek van het Openbaar Ministerie, strekkende tot verwijzing naar de strafkamer van eerste aanleg van het gerechtshof te Casablanca’ van 2 juni 2017 in het zogenaamde Hirak-proces meldt dat de opgeëiste persoon de oprichter is van de ‘18 september-beweging voor de onafhankelijkheid van de Rif’ en duidt hem aan als aanhanger van het plan van afscheiding van de Rif van Marokko. Op basis daarvan acht de rechtbank aannemelijk dat de Marokkaanse autoriteiten de strafzaak tegen de opgeëiste persoon nog steeds als politiek gevoelig beschouwen en dat zij de opgeëiste persoon zelf zien als iemand die de territoriale integriteit van Marokko in gevaar brengt.
Uit de overgelegde verklaringen van de (advocaten van) medeverdachten van de opgeëiste persoon, beschouwd in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van wat onder 8.3.3 is opgenomen, volgt daarom naar het oordeel van de rechtbank dat:
- een reëel gevaar bestaat dat de verklaringen die [mededader 2] en [mededader 3] in 2010 hebben afgelegd zijn verkregen door handelingen die in strijd zijn met artikel 3 EVRM en
- deze verklaringen zullen worden toegelaten als bewijs in de strafprocedure tegen de opgeëiste persoon.