ECLI:NL:RBZWB:2017:4276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
16/4319
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van informatiebeschikking inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een informatiebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd aan de belanghebbende met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De inspecteur had de informatiebeschikking gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2016, waarop de belanghebbende op 5 juli 2016 beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep behandeld tijdens een zitting op 23 februari 2017, waar de inspecteur zijn standpunt nader heeft toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking ten onrechte was gegeven, omdat deze betrekking had op de primitieve aanslag die al was opgelegd, in plaats van op een eventuele navorderingsaanslag die nog opgelegd zou kunnen worden. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard en de informatiebeschikking vernietigd.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van de belanghebbende toegewezen aan de inspecteur, vastgesteld op € 1.482, en heeft dit bedrag verdeeld over de samenhangende zaken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de inspecteur ook gelast het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank zeeland-west-brabant

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
zaaknummer: BRE 16/4319
uitspraak van 17 juli 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Met betrekking tot de op te leggen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
1.2
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2016 de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 5 juli 2016 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017.
Van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
Dit beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen met de zaaknummers BRE 15/7002, BRE 15/7003, BRE 15/7004, BRE 15/7898, BRE 15/7899, BRE 16/4317, BRE 16/4318, BRE 16/4320, BRE 16/4321 en BRE 16/4322.

2.Geschil

In geschil is of de informatiebeschikking terecht is gegeven. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.

3.Beoordeling van het geschil

Ter zitting heeft de inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd nu de reikwijdte ervan de primitieve aanslag betreft in plaats van een eventueel nog op te leggen navorderingsaanslag. De rechtbank acht dat standpunt juist nu het recht doet aan de feiten en niet is gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard.

4.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.482 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt de zaken met procedurenummers 16/4319 en 16/4321 als samenhangende zaken in de zin van het Besluit en zal in elk van deze zaken de helft van de vastgestelde proceskostenvergoeding toekennen, derhalve een bedrag van € 741.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de informatiebeschikking;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 741;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter en mr. drs. M.H. van Schaik en mr. R.C.H.M. Lips, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2017.
De griffier, De voorzitter,
H. van Lingen mr. W.A.P. van Roij
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.