ECLI:NL:RBZWB:2017:4090
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van werkelijke proceskosten in belastingzaak na vermindering navorderingsaanslag successierecht
In deze zaak heeft de inspecteur van de Belastingdienst, naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017, de navorderingsaanslag successierecht van belanghebbende verminderd tot nihil. Belanghebbende heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende afgewezen en de proceskosten vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling is voldaan, omdat de inspecteur volledig tegemoet is gekomen aan de verzoeken van belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij de intrekking van het beroep om een proceskostenvergoeding verzocht. De inspecteur heeft in zijn reactie aangegeven dat de kosten forfaitair moeten worden bepaald op basis van het Besluit, en heeft een bedrag van € 496 voorgesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een integrale proceskostenvergoeding, omdat er geen bewijs is dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 496, wat overeenkomt met de door de inspecteur voorgestelde vergoeding. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de inspecteur verplicht is om het griffierecht van € 45 aan belanghebbende te vergoeden, zonder dat daar een beslissing van de rechtbank voor nodig is.
De uitspraak is gedaan op 2 juni 2017 door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 496.