In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dirigent en de inspecteur van de Belastingdienst over naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten voor de jaren 2008 tot en met 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, als dirigent, recht heeft op toepassing van het verlaagde tarief voor zowel uitvoeringen als repetities. De inspecteur had eerder naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij hij stelde dat repetities onderworpen waren aan het algemene tarief van 19% en uitvoeringen aan het verlaagde tarief van 6%. De rechtbank oordeelde echter dat de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2011, die bevestigde dat repetities die noodzakelijk zijn voor uitvoeringen ook onder het verlaagde tarief vallen, niet terugwerkende kracht behoeft. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. Tevens werd het door de belanghebbende betaalde griffierecht vergoed.