Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een sportorganisatie en de inspecteur van de Belastingdienst over de crisisheffing 2014. De sportorganisatie had bezwaar gemaakt tegen de door haar over het tijdvak maart 2014 afgedragen pseudo-eindheffing hoog loon, die een bedrag van € 2.303.011 bedroeg. De inspecteur had het bezwaar ongegrond verklaard in zijn uitspraak van 15 juni 2016. De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat de sportorganisatie in de aangifte loonheffingen over maart 2014 het loon in aanmerking had genomen dat door haar werknemers in 2013 was genoten, voor zover dit meer bedroeg dan € 150.000 per werknemer. De inspecteur had de crisisheffing op basis van de Wet op de loonbelasting 1964 opgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van de sportorganisatie, die stelden dat de crisisheffing in strijd was met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), verworpen. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de crisisheffing een wettelijke grondslag had en niet in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom of discriminatie.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de crisisheffing buiten toepassing te verklaren, omdat de sportorganisatie geen specifieke feiten had aangevoerd die zouden wijzen op een individuele en buitensporige last. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.