ECLI:NL:RBZWB:2017:3364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
BRE - 16 _ 10
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op pokerwinsten en de rechtmatigheid van naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die in 2007 pokerwinsten had behaald via de website Pokerstars.eu, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd over de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2007, welke door de rechtbank werd getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP EVRM). De rechtbank oordeelde dat de inbreuk op het eigendomsrecht van de belanghebbende in overeenstemming was met het nationale recht en dat dit recht voldoende precies en voorzienbaar was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last, ondanks het feit dat de belanghebbende in de onderhavige periode een verlies had geleden van € 3.921. De rechtbank verwierp ook het argument van de belanghebbende dat de naheffingsaanslag in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van begunstigend beleid door de inspecteur. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/10
Uitspraak van 31 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 november 2012 aan belanghebbende een naheffingsaanslag kansspelbelasting over het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 oktober 2007 opgelegd van € 14.317 (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2015 het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 januari 2016, ontvangen bij de rechtbank op 4 januari 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift op 19 december 2016 aan partijen is verzonden. Het onderzoek is ter zitting geschorst in afwachting van stukken van belanghebbende.
1.6.
De na de zitting van partijen ontvangen stukken zijn telkens in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
1.7.
Bij brief van 10 maart 2017 zijn partijen geïnformeerd dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd. Deze wijziging houdt verband met het defungeren van een van de rechters. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is inwoner van Nederland. Belanghebbende heeft in de onderhavige periode deelgenomen aan de via de website PokerStars.eu aangeboden kansspelen. De aanbieder van dit kansspel was in onderhavig tijdvak gevestigd op de Isle of Man.
2.2.
Bij deelname aan de onder 2.1. genoemde kansspelen heeft belanghebbende prijzen gewonnen. Belanghebbende heeft geen aangifte kansspelbelasting gedaan met betrekking tot voornoemde prijzen.
2.3.
Met dagtekening 19 november 2012 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend naar een tarief van 29% over de grondslag van de in de onderhavige periode ontvangen prijzen vanaf € 454. In het onderhavige tijdvak heeft belanghebbende met kansspelen een verlies geleden van in totaal € 3.921.
2.4.
Op verzoek van belanghebbende is de behandeling van het hiertegen gerichte bezwaar aangehouden totdat de Hoge Raad in bepaalde zaken arrest heeft gewezen. Deze arresten zijn uiteindelijk op 11 juli 2014 en 27 februari 2015 gewezen.
2.5.
Op 26 oktober 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
2.6.
Bij brief van 22 oktober 2016 heeft belanghebbende een brief met dagtekening 18 december 2009 van de Belastingdienst gericht aan een andere belastingplichtige gevoegd waarin –voor zover hier van belang– het volgende is opgenomen:
3. Pokerinkomsten voor 1 november 2008
De heffingsgrondslag vóór 1 november 2008 wordt gevormd door de prijs boven de € 454 zonder aftrek van de inleg. Gelet op de bewijslastverdeling is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat een prijs beneden het drempelbedrag blijft. Indien er gespeeld wordt met kleine inzetten zal bij enkelvoudige spelen de prijs wellicht beneden het drempelbedrag blijven. Bij grotere inzetten of bij meerdere spellen zonder een prijstoerekening per afzonderlijke ronde, zullen mogelijk de prijzen allemaal boven het vrijgestelde bedrag uitkomen. Indien belanghebbende de hoogte van de individuele prijzen niet aannemelijk kan maken kan ter tegemoetkoming, op basis van een aanname, akkoord worden gegaan met het heffen van kansspelbelasting over het saldo van de ontvangen prijzen en de gedane inzetten. Deze aanname is gebaseerd op vergelijkbare situaties, waarin is gebleken dat het bedrag aan prijzen boven € 454 ongeveer overeenkomt met het bedrag aan de totaal ontvangen prijzen min de inzet. De vrijstelling wordt dan in de vorm van de inzetten verrekend.
Indien men niet van dit collectief aanbod gebruik wil maken zal op individueel niveau beoordeeld moeten worden, of en in hoeverre prijzen zijn vrijgesteld. De belastingdienst wil in individuele situaties dan wel een volledig inzicht hebben in het speelgedrag en de prijzen uit al de betreffende jaren.”
2.7.
Bij e-mail van 5 december 2016 heeft belanghebbende een vijftal bijlagen gevoegd die zien op correspondentie gevoerd tussen de Belastingdienst en vijf andere belastingplichtigen.
2.8.
Bij e-mail van 12 december 2016 heeft de inspecteur hierop gereageerd en nog een zestal bijlagen gevoegd.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag is opgelegd in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (hierna: het EP EVRM). Meer in het bijzonder is in geschil of de inbreuk op het eigendomsrecht rechtmatig is en of sprake is van een individuele buitensporige last. Voorts is tussen partijen in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Strijd met artikel 1 van het EP EVRM?
4.1.
Vooropgesteld wordt dat het vaste rechtspraak is van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat belastingheffing is te beschouwen als aantasting van het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het EP EVRM. Dat artikel houdt in dat elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon in overeenstemming met het nationale recht dient te zijn (‘lawfulness’) en een legitiem doel van algemeen belang (‘legitimate aim’) moet dienen. Bij de keuze van de middelen om het algemeen belang te dienen, komt aan de wetgever een zeer ruime beoordelingsmarge toe (‘an exceptionally wide margin of appreciation’). Verder vereist het bepaalde in artikel 1 van het EP EVRM dat het toepasselijke nationale recht voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en aldus een waarborg biedt tegen willekeur (‘arbitrariness’). De vereisten van precisie en voorzienbaarheid brengen mee dat een wet zodanig duidelijk is dat de burger redelijkerwijs in staat is om de daaruit voortvloeiende gevolgen van zijn handelen te voorzien, zodat hij zijn gedrag op de wet kan afstemmen. Ten slotte brengt de door artikel 1 van het EP EVRM beoogde bescherming mee dat een redelijke mate van evenredigheid moet bestaan tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist dat een redelijke en proportionele verhouding (‘fair balance’) bestaat tussen het – legitieme – doel in het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten, en dat betrokkenen als gevolg daarvan niet worden getroffen met een individuele en buitensporige last (vgl. HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2829, met verdere verwijzing naar jurisprudentie).
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat er sprake is van strijd met artikel 1 van het EP EVRM, omdat de inbreuk op het eigendomsrecht niet rechtmatig was, nu voor hem in de onderhavige periode niet kenbaar was dat hij belastingplichtig was voor de kansspelbelasting. Dat de Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB) zou worden toegepast op internetpokerspelen, heeft belanghebbende niet kunnen voorzien. Belanghebbende verwijst hierbij naar verscheidene uitlatingen gedaan door de Staatssecretaris van Financiën, de Minister van Financiën en de Minister van Justitie bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelbelasting in verband met kansspelen via internet (Kamerstukken I, 2005-2006, 30 583 en Kamerstukken I, 2007-2008, 30 583, E). Belanghebbende meent ook dat hij met name aan de hand van de volgende uitlating van de Staatssecretaris van Financiën en de tekst van de wet voor 1 november 2008 het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de door hem behaalde winsten niet belast zouden zijn met kansspelbelasting:
“Kansspelen waaraan (via internet) vanuit Nederland kan worden deelgenomen, worden als binnenlandse kansspelen aangemerkt.”
4.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank was de inbreuk op het eigendomsrecht in overeenstemming met het nationale recht en was dat nationale recht voldoende precies en voorzienbaar in de uitvoering.
4.3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet KSB ter zake van de kansspelen via internet per 1 november 2008 is gewijzigd en de onderhavige zaak betrekking heeft op een periode daarvoor. Ingevolge artikel 1 van de Wet KSB (tekst 2007) wordt onder de naam ‘kansspelbelasting’ een directe belasting geheven van –voor zover hier van belang– de binnen het Rijk wonende of gevestigde gerechtigden tot de prijzen van buitenlandse kansspelen. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wet KSB worden kansspelen als binnenlands beschouwd, indien zij worden gehouden door natuurlijke personen of door lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van wie een of meer binnen het Rijk wonen of zijn gevestigd. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wet KSB worden kansspelen als buitenlands beschouwd, indien zij niet vallen onder het tweede lid. Op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onderdeel b, van de Wet KSB wordt de belasting ter zake van de binnenlandse en buitenlandse kansspelen geheven naar de prijzen.
4.3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van ‘kansspelen’ en dat de aanbieder van dit kansspel in de onderhavige periode gevestigd was op de Isle of Man, zodat er sprake is van een buitenlands kansspel. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende in de onderhavige periode in Nederland woonachtig was en prijzen heeft verkregen uit voornoemd buitenlands kansspel. In dat geval laat de wet geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende op grond van artikel 1, onderdeel c, van de Wet KSB belastingplichtig is. De wetgeving was derhalve zodanig duidelijk dat een belastingplichtige – zo nodig met juridisch advies – redelijkerwijs in staat is om de daaruit voortvloeiende gevolgen van zijn kansspelactiviteiten te voorzien, zodat hij zijn gedrag op de wet kon afstemmen.
4.3.4.
Dat de Staatssecretaris van Financiën, de Minister van Financiën en de Minister van Justitie ten overstaan van het parlement in het kader van het in 4.2 genoemde wetsvoorstel uitlatingen hebben gedaan die daarmee mogelijk op gespannen voet staan, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank brengt voorts de onder 4.2 geciteerde uitlating van de Staatssecretaris van Financiën niet mee dat de Wet KSB op het hier aan de orde zijnde punt niet voorzienbaar is in de uitvoering in de zin dat belanghebbende ervan mocht uitgaan dat – in weerwil van de wettekst – hij geen kansspelbelasting verschuldigd zou zijn. De rechtbank merkt daarbij op dat de uitlatingen zijn gedaan als medewetgever en dat aan uitlatingen in dat kader geen in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend.
4.4.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een individuele en buitensporige last, nu aan hem een naheffingsaanslag is opgelegd terwijl hij in de onderhavige periode in totaal een verlies heeft geleden van € 3.921. Daarbij heeft belanghebbende erop gewezen dat de wetgever vanaf november 2008 wel toestaat dat de inzetten per maand in mindering worden gebracht op de gewonnen prijzen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een individuele en buitensporige last. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat het wettelijke uitgangspunt dat voor de heffing wordt aangesloten bij op individuele momenten verkregen prijzen zonder rekening te houden met de gedane inzetten, niet van iedere redelijkheid is ontbloot en binnen de aan de wetgever toekomende ruime beoordelingsmarge valt. Het gegeven dat de wetgever vanaf november 2008 wel het door belanghebbende gewenste systeem is gaan hanteren, doet daar niet aan af. De rechtbank neemt bij de beoordeling tevens in aanmerking dat het feit dat belanghebbende in het onderhavige tijdvak meer belasting moet betalen dan hij als resultaat overhoudt niet enkel het gevolg is van de hiervoor als niet onredelijk beoordeelde keuze van de wetgever, maar tevens het gevolg van het spelgedrag van belanghebbende. Daarbij merkt de rechtbank op dat belanghebbende vrijwillig aan de pokerspelen heeft deelgenomen en dat hij moest begrijpen dat een dergelijk spel behalve goede kansen, ook kwade kansen kent. Hij heeft met zijn deelname geaccepteerd dat hij verlies kan lijden. Het was aan belanghebbende om zijn spelstrategie zo af te stemmen dat hij geen verliezen zou lijden die hij niet kon of wilde dragen. Bij de bepaling of hij deelnam aan een spel (en daarmee hoeveel hij inzette), had hij rekening kunnen en moeten houden met de omstandigheid dat de eerder gewonnen prijzen niet weer volledig ingezet konden worden, in die zin dat over die prijzen nog kansspelbelasting verschuldigd was (vgl. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 juli 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4221). Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat de inbreuk in belanghebbendes geval leidt tot een zwaardere last dan dat dat in het algemeen zal zijn (vgl. voor deze maatstaf HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:442). Het enkele feit dat belanghebbende meer belasting moet betalen dan hij per saldo heeft verdiend, is derhalve onvoldoende om te concluderen tot een individuele en buitensporige last.
4.6.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met artikel 1 van het EP EVRM.
Strijd met gelijkheidsbeginsel?
4.7.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat het feit dat de inspecteur geen verrekening heeft toegestaan in het onderhavige tijdvak in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de inspecteur in andere gevallen een dergelijke verrekening wel heeft toegestaan. Ter onderbouwing van dit argument heeft belanghebbende een vijftal brieven bij de e-mail van 5 december 2016 gevoegd.
4.8.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien aannemelijk is dat door de inspecteur jegens één of meer belanghebbenden of groepen van belanghebbenden gehandeld is met het oogmerk van begunstiging, of dat begunstigend beleid is gevoerd of dat in een meerderheid van de met dit geval vergelijkbare gevallen wel een verrekening is toegestaan (de meerderheidsregel).
4.9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de door hem overgelegde brieven, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, ook als de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaat dat sprake is van vergelijkbare gevallen, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van enig handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.9.2.
De rechtbank neemt hierbij in overweging dat er van de door belanghebbende genoemde gevallen één is waar verrekening is toegepast in het kader van een compromis vanwege onvoldoende duidelijkheid over de hoogte van de afzonderlijke prijzen, in twee gevallen verrekening is toegepast omdat de desbetreffende inspecteur – achteraf bezien abusievelijk – van mening was dat de door de betreffende gemachtigde afgegeven opgave zag op het saldo van de prijzen zonder aftrek van de inzetten, in één geval mogelijk wel verrekening heeft plaatsgevonden in 2007 nu in de brief van de betreffende gemachtigde wordt gesproken over “
het resultaat” en dat in één geval wel sprake was van verrekening, maar dit zag op een periode na 1 november 2008. Hiermee heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is (geweest) van begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging.
4.9.3.
Wel heeft de inspecteur nog aangegeven dat, in het geval het bedrag van de afzonderlijke prijzen niet meer achterhaald kon worden, in een aantal situaties is afgeweken van de wettelijke regeling. Dit betrof echter volgens de inspecteur individueel maatwerk. Ook hier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van begunstigend beleid of oogmerk tot begunstiging nu niet aannemelijk is geworden dat in alle situaties waarin het bedrag van de afzonderlijke prijzen niet meer achterhaald kon worden zo gehandeld is. Bovendien acht de rechtbank die gevallen niet in voldoende mate gelijkend op belanghebbendes geval nu in belanghebbendes geval de afzonderlijke prijzen boven de € 454 wel bekend waren.
4.9.4.
Ook de meerderheidsregel is hier niet van toepassing. Naast het onder 4.9.2 door belanghebbende genoemde geval waarin mogelijk verrekening is toegestaan, zijn immers door de inspecteur twee gevallen aangedragen van andere belastingplichtigen waar geen verrekening is toegepast. Belanghebbende heeft met al hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat in meer dan drie vergelijkbare gevallen die verrekening wel is toegepast.
4.10.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 mei 2017 door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.