ECLI:NL:RBZWB:2017:2929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering van de bewijslast bij navorderingsaanslagen inkomstenbelasting door gebreken in administratie en zwartboekhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2005, 2006, 2007 en 2009. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur op basis van bevindingen uit zowel Belgisch als Nederlands strafrechtelijk onderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van 'zwarte' inkopen en omzet. Dit leidde tot omkering van de bewijslast, waarbij de rechtbank oordeelde dat de inkomenscorrecties van de inspecteur gebaseerd waren op redelijke schattingen. De belanghebbende had niet kunnen aantonen dat deze correcties onjuist waren.

De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2005, 2006 en 2007 ongegrond, maar verklaarde de beroepen voor de jaren 2006 en 2007 gegrond, omdat de inspecteur had erkend dat de navorderingsaanslagen te hoge bedragen bevatten. De rechtbank paste artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 toe, wat leidde tot een vermindering van de navorderingsaanslagen voor deze jaren. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld, maar dat er geen grond was voor vergoeding van kosten in de bezwaarfase, omdat daar niet om was verzocht.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke administratie en de gevolgen van gebreken daarin voor de belastingplichtige, evenals de toepassing van omkering van de bewijslast in gevallen van ernstige tekortkomingen in de aangifte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/2391 t/m 15/2393 en 15/7694
Uitspraak van 12 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2005, 2006, 2007 en 2009 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), met [aanslagnummers] .H57, - H67, -H77 en – H97 opgelegd. De navorderingsaanslag ib/pvv 2005 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 608.754. De navorderingsaanslagen 2006, 2007 en 2009 zijn berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 8.568, € 38.137 en
€ 43.255 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van respectievelijk € 581.351, € 565.497 en € 134.132. Voor alle jaren is voorts telkens bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 maart 2015 (jaren 2005, 2006 en 2007) en 26 november 2015 (jaar 2009) de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij faxen van 16 april 2015 (jaren 2005, 2006 en 2007) en 2 december 2015 (jaar 2009), ontvangen bij de rechtbank op dezelfde data, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van twee maal € 45. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.4.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde 1] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Maastricht, bijgestaan door [gemachtigde 2] en
[gemachtigde 3] en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] , [inspecteur 5] en [inspecteur 6] .
De zaken met de nummers 15/6919, 15/2391 t/m 15/2397, 15/7694, 15/7695, 15/4730 t/m 15/4733, 15/6994 t/m 15/6996, 15/2410 t/m 15/2412 zijn gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende exploiteerde in de onderhavige jaren een in [plaats 2] gevestigde bakkerij die (Turks) brood bakt en verkoopt aan voornamelijk Turkse en Marokkaanse winkels en supermarkten. Zo’n 60% van het brood wordt verkocht in Nederland en de rest in voornamelijk Duitsland en voor een klein deel in België. Tot 1 juni 2006 werd de bakkerij geëxploiteerd in de vorm van een vennootschap onder firma, genaamd [V.O.F.] (hierna: de [V.O.F.] ), waarvan belanghebbende en [A] de vennoten waren. Vanaf 1 juni 2006 wordt de bakkerij in de vorm van een besloten vennootschap, genaamd [BV] (hierna: [BV] ), geëxploiteerd, waarin belanghebbende en [A] beiden een belang van 50% hebben.
2.2.
Verder exploiteerde belanghebbende in de onderhavige jaren een levensmiddelensupermarkt onder de naam [A BV] . In de supermarkt bevindt zich onder meer een kleine bakkerij, een groente- en fruitafdeling en een islamitische slagerij. In de bakkerij wordt Turks brood gebakken. Er wordt voornamelijk aan particulieren verkocht. Tot 23 mei 2006 werd de supermarkt geëxploiteerd in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna ook wel: vof Supermarket). De vennoten van vof Supermarket waren volgens het uittreksel uit het handelsregister belanghebbende en zijn zoon [B] . Sinds de omzetting van vof Supermarket in een besloten vennootschap worden de aandelen voor 100% gehouden door belanghebbende.
2.3.
Uit een initieel in België en later ook in Nederland ingesteld strafrechtelijk onderzoek komt onder meer naar voren dat een Belgische groothandel in meel genaamd [A BVBA] , voorheen genaamd [BVBA] , over de periode maart 2005 tot en met oktober 2007, naast een reguliere boekhouding ook een schaduwboekhouding heeft gevoerd. In het proces-verbaal van de FIOD (PVnr.: 47156, documentnrs. D-018A, R-1-002 D, D-022, D-026) staat hierover onder meer het volgende:
2.1 Aanleiding van het onderzoek
(…) Op 1 april 2009 heeft [C] , zaaksvoerder van [A BVBA] onder meer bevestigd dat er twee boekhoudsystemen waren, te weten:
een officieel boekhoudsysteem (middels het softwarepakket Venice), waarin de officiële verkopen werd geregistreerd. Naar aanleiding van bestellingen werden leveringsnota’s opgemaakt en vervolgens een factuur.
een zwart boekhoudsysteem (middels het softwarepakket ADBplus) waarin verkopen werden geregistreerd aan de hand van contantnota’s.
Tevens verklaarde [C] dat hij het meel, wat hij “zwart” verkocht, zelf ook “zwart” geleverd kreeg van de Duitse leverancier [leverancier] en dat zijn “zwarte” aankopen afhankelijk waren van de wens van zijn bakkersklanten. Deze bakkersklanten gaven zelf de hoeveelheid goederen aan die zij “zwart” wilden kopen.
(…)
4.3.1.2. Niet geboekte inkopen (‘zwarte’ inkopen van [belanghebbende] )
(…) Op 22-10-2007 is door de Belgische autoriteiten bij [A BVBA] onder andere een broodzak met papieren meegenomen. Hierin zaten contantnota’s van verschillende afnemers. Aangetroffen is een contantnota van [belanghebbende] te [plaats 1] , te weten van de datum 22-09-2007 voor een totaal van € 4.490,00. Deze gegevens komen overeen met de gegevens van de contantnota van 22-09-2007 op D-026, het digitale overzicht van de contantnota’s. Op de contantnota (D-018A) is vermoedelijk (met balpen) het bedrag vermeld dat door de klant is betaald.
(…)
4.3.1.3. Resumé
Aan vorenstaande bevindingen: te weten:
  • de resultaten van het onderzoek in België;
  • de verbanden en onderlinge samenhang van de in België aangetroffen gegevens (computerbestanden en bescheiden),
in casu:
  • dat er in computerbestanden (ADBPlus) van [A BVBA] ( [BVBA] ) contantnota’s staan vermeld;
  • dat de bedragen en de data van deze contantnota’s overeenstemmen met de bedragen en data van het verkoopoverzicht (D-028);
  • dat het totaal van het verkoopoverzicht (D-028) overeenstemt met het saldo van het overzicht openstaande vorderingen (D-034);
  • dat er fysiek een contantnota (D-018A) is aangetroffen die qua lay-out identiek is aan gegevens uit computerbestanden (ADBplus / D-026) waarin contantnota’s staan vermeld,
en
-
gelet op de verklaring van [C] (R-1-002D), dat er een zwart boekhoudsysteem (middels softwarepakket ADBplus) was waarin verkopen werden geregistreerd aan de hand van contantnota’s,
komt naar voren dat [A BVBA] goederen zwart heeft verkocht aan [belanghebbende] middels contantnota’s.
Uit het onderzoek van de Belastingdienst komt naar voren dat in de administratie van [belanghebbende] geen contantnota’s zijn aangetroffen. De zwarte inkopen van [A BVBA] aan [belanghebbende] zijn niet verwerkt in de administratie van [belanghebbende] .
Hierdoor bestaat het vermoeden dat bij [belanghebbende] te [plaats 1] over de jaren 2005 tot en met 2007 de volgende bedragen aan inkopen, zijnde de leveringen volgens de contantnota’s buiten de administratie zijn gebleven en daarmee niet zijn verantwoord als inkopen in de boekhouding:
[belanghebbende]
2005 genummerde contantnota’s voor een totaalbedrag van € 195.179,75 (D-022 )
2006 genummerde contantnota’s voor een totaalbedrag van € 154.548,10 (D-022
2007 genummerde contantnota’s voor een totaalbedrag van € 111.669,16 (D-022)
2007 ongenummerde contantnota’s voor een totaalbedrag van€ 20.800,00 (D-022/D-026)
Totaal € 482.197,01”
2.4.
Bij onherroepelijk vonnis van 12 augustus 2014 van de rechtbank Oost-Brabant, parketnr. 01/997500-11, is belanghebbende als feitelijk leidinggevende van [V.O.F.] en [BV] strafrechtelijk veroordeeld. Het volgende is door de rechtbank overwogen:
Bewijsoverweging.
De raadsman heeft op de gronden als verwoord in de door hem overgelegde pleitnota
aangevoerd dat het bewijs te mager is om tot een bewezenverklaring van de feiten te komen
en heeft geconcludeerd tot vrijspraak.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de feiten bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende. Op grond van de stukken - met name de stukken uit het Belgische onderzoek, waaronder de verklaring van [C] en de “zwarte” boekhouding van [A BVBA] , waarbij zwarte contantnota’s met betrekking tot de bedrijven van verdachte [BV] en [A BV] zijn aangetroffen - gaat de rechtbank ervan uit dat er wel degelijk zwarte inkopen van meelproducten door [A BVBA] aan de bedrijven van verdachte hebben plaatsgevonden. De rechtbank hechte mede in het licht van voornoemde stukken geen waarde aan de vele jaren later afgelegde verklaring van [C] bij de rechter-commissaris dat hij nooit zwart meel aan bedrijven in Nederland doorverkocht, welke verklaring evident in strijd is met deze, door hemzelf bijgehouden “zwarte” boekhouding.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat
1.
[V.O.F.] , verder te noemen de V.o.f.”, in de periode van 23 februari 2005 tot 18 maart 2011, in de gemeente [plaats 1] , meermalen, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de V.o.f -zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- telkens valselijk heeft opgemaakt en doen opmaken, immers heeft de V.o.f. toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- telkens in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd niet opgenomen en verwerkt, contantnota's ter zake de inkoop van meel en/of meelproducten en/of bakkerijproducten (bij [A BVBA] of [BVBA] ), zulks terwijl die inkopen in werkelijkheid telkens wel hadden plaatsgehad, zulks telkens met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[BV] , verder te noemen “de B.V.” in de periode van 23 mei 2006 tot 18 maart 2011, in de gemeente [plaats 1] , meermalen, telkens een deel van de bedrijfsadministratie van de B.V., -zijnde dat deel van die administratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- telkens valselijk heeft opgemaakt en doen opmaken, immers heeft de B.V. toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid –zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens niet opgenomen en verwerkt, contantnota’s ter zake de inkoop van meel en/of meelproducten en/of bakkerijproducten (bij [A BVBA] of [BVBA] ), zulks terwijl die inkopen in werkelijkheid telkens wel hadden plaatsgehad, zulks telkens met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;”.
2.5.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij zowel [V.O.F.] en [BV] als bij vof Supermarket en [A BV] . De bevindingen van het boekenonderzoek heeft de inspecteur neergelegd in een rapport van 28 februari 2012. De bevindingen bij [V.O.F.] en [BV] zijn hierna weergegeven onder 2.5.1 t/m 2.5.3 en de bevindingen bij vof Supermarket en [A BV] zijn weergegeven onder 2.5.4 hierna.
2.5.1.
Bij [V.O.F.] en [BV] wordt 90% van de omzet contant ontvangen. In 2005 komen er op een 9-tal momenten negatieve kassen voor, waarbij de hoogste € 11.465 bedraagt. In 2006 komen er op een 25-tal momenten negatieve kassen voor, waarbij de hoogste € 18.907 bedraagt. In 2007 zijn op vier momenten negatieve kassen geconstateerd waarvan de hoogste € 16.990 bedraagt. Daarnaast komen er in 2007 heel hoge kassaldi in de administratie voor.
2.5.2.
Er zijn inconsistenties geconstateerd tussen de totale hoeveelheid ingekochte meel/bloem en de behaalde omzet uit die meel/bloem. Dat blijkt onder meer uit het onderstaande overzicht:
Jaar 2006 2007 2009
Inkopen meel/bloem (kg) 733.475 686.610 628.605
Totale omzet bakproducten (€) 879.824 978.900 1.090.837
2.5.3.
De [V.O.F.] en [BV] voldeden niet aan hun administratieplicht in de zin van artikel 52 van de AWR, aangezien:
- er geen deugdelijke kasadministratie is bijgehouden;
- de voorraad per 31 december van elk jaar werd geschat;
- de debiteurenadministratie niet klopte;
- de loonadministratie onvolledig was en personeel geld heeft ontvangen dat niet is verloond;
- de brutowinstpercentages onverklaarbaar te veel afwijken van de branchegegevens;
- er niet is voldaan aan de bewaarplicht.
2.5.4.
Bij vof Supermarket en [A BV] heeft de inspecteur het volgende geconstateerd:
- er is geen sprake van een deugdelijke kasadministratie. In de periode 2005-2009 komen er diverse negatieve kassen voor. In 2005 is 4 keer een negatieve kas geconstateerd. In 2006 is 33 keer een negatieve kas geconstateerd. Op 27 december 2006 bedroeg het negatieve kassaldo € 12.339. In 2007 is 9 keer een negatieve kas geconstateerd.
- niet alle inkopen werden in de administratie verwerkt;
- de voorraad werd geschat;
- de loonadministratie was onvolledig en personeel heeft geld ontvangen dat niet is verloond;
- er is niet voldaan aan de bewaarplicht met betrekking tot de dagelijkse lijst waarop stond welke en hoeveel broden er gebakken moesten worden en de afleverbonnen van meelontvangsten.
2.6.
Belanghebbende heeft aangiften ib/pvv 2005, 2006, 2007 en 2009 ingediend naar (voor zover hier van belang) een belastbaar inkomen uit werk en woning in 2005 van € 69.359, en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil voor de jaren 2006 t/m 2009. De aanslagen ib/pvv zijn – voor de start van het onderzoek bij belanghebbende – conform de ingediende aangiften vastgesteld.
2.7.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het voormelde strafrechtelijk onderzoek en de bevindingen uit het boekenonderzoek de belastbare winst van [BV] als volgt gecorrigeerd:
Jaar
2006
2007
2009
Totale inkoop volgens jaarstukken
415.266
461.269
495.115
Zwarte inkopen
154.548
132.469
Totale inkopen
569.814
593.738
495.115
minus inkoop kant en klaar product
59.34
99.366
155.335
Inkoop bakproducten =100%
510.474
494.372
339.78
brutowinst bakproducten =300%
1.531.422
1.483.116
1.019.340
brutowinst kant en klaar product
21.743
40.048
78.584
Totale brutowinst
1.553.165
1.523.164
1.097.924
minus brutowinst volgens jaarstukken
546.743
657.044
829.641
Correctie winst
1.006.422
866.12
268.283
De belastbare winst van [A BV] is - volgens het rapport dat voor die vennootschap is opgesteld - voor de jaren 2006 en 2007 verhoogd met respectievelijk
€ 42.788 en € 58.943.
In het rapport van het boekenonderzoek betreffende belanghebbende zijn de belastbare inkomens voor de ib/pvv als volgt gecorrigeerd:
2005
vastgesteld inkomen box 1
€ 69.414
bij: correctie Vof Supermarket
€ 81.924
bij: correctie [V.O.F.]
€ 532.977
gecorrigeerd inkomen in box 1
€ 684.315
2006
2007
2009
aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang
€ 0
€ 0
€ 0
bij: correctie Supermarket BV
€ 41.442
€ 42.321
bij: correctie [BV]
€ 503.212
€ 433.060
€ 134.143
gecorrigeerd inkomen box 2
€ 544.654
€ 475.381
€ 134.143
2.8.
De inspecteur heeft vervolgens onderstaande navorderingsaanslagen ib/pvv vastgesteld:
2005: belastbaar inkomen uit werk en woning: € 608.754
2006: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang: € 581.351
2007: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang: € 565.497
2009: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang: € 134.132
Er zijn geen boeten opgelegd in verband met samenloop met een strafrechtelijke procedure.
2.9.
Bij uitspraken op bezwaar zijn de navorderingsaanslagen ib/pvv 2005, 2006 en 2007 gehandhaafd en is het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 niet-ontvankelijk verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de heffingsrente terecht zijn opgelegd respectievelijk in rekening gebracht. Daarbij is in het bijzonder in geschil of er grond is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Voor het jaar 2009 is voorafgaand aan deze vragen in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.1.
Belanghebbende stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat aan de bij [A BVBA] en [BVBA] aangetroffen “zwarte” boekhouding geen geloof kan worden gehecht en verwijst hiervoor naar een beslissing van het Hof van Bergen (België) van 11 mei 2012. Voorts betreffen de contantnota’s volgens belanghebbende dezelfde goederen als de facturen die in de administratie van de vof (belanghebbende) en [BV] zijn verwerkt. Daarnaast voert belanghebbende aan dat het onmogelijk is om met jaarlijks dezelfde hoeveelheden stroomverbruik het “zwarte” meel om te zetten in broden.
3.3.2.
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat het brutowinstpercentage van 334% zoals de inspecteur dat berekend heeft, onjuist is. Het brutowinstpercentage dient volgens belanghebbende als volgt te worden berekend, waarbij belanghebbende uitgaat van een gewicht van 450 gram per brood en een prijs per brood van € 0,36:
100 broden: 31,25 kg meel * € 7,87/25 kg= € 9,84
9,68% * 31,25 kg * € 1,05 (gist)=
€ 3,18
Totale kostprijs € 13,01
Omzet 100 broden * € 0,36
€ 36,00
Totale marge € 22,99
Marge in procenten 177%
Het gistpercentage is berekend aan de hand van het etiket op een brood “Turkse Pide”. De overige ingrediënten bedragen 5,82%/60,37% (bloem per brood)= 9,64%.
3.4.1.
De inspecteur betwist de stelling van belanghebbende dat de contantnota’s dezelfde goederen betreffen als de facturen van de vof en [BV] . De inspecteur verwijst hiervoor naar een contantnota en een factuur van [BV] welke beide dateren van 22 september 2007. De leveringen die staan vermeld op beide stukken zien op verschillende soorten meel. Daarnaast komt de betaling van het bedrag van € 5.605 als vermeld op de contantnota niet voor in de administratie van de vof en [BV] . Wel zijn er ter zake van bankbetalingen in de “zwarte” boekhouding dubbeltellingen aangetroffen.
Daarnaast betwist de inspecteur de stelling van belanghebbende dat er een relatie is tussen de verbruikte hoeveelheid stroom en het aantal gebakken broden, aangezien belanghebbende haar stelling niet nader heeft onderbouwd aan de hand van gegevens zoals bijvoorbeeld de broodbakcapaciteit van de ovens en de dagelijkse baklijsten van broden, die niet bewaard zijn gebleven.
3.4.2.
De inspecteur is van mening dat het brutowinstpercentage als volgt berekend dient te worden, waarbij wordt uitgegaan van een brood van 380 gram dat volgt uit de administratie van belanghebbende en een prijs per brood van € 0,42, wat gebaseerd is op de verklaringen van belanghebbende tijdens het boekenonderzoek:
100 broden: 30 kg meel * € 6,75/25 kg= € 8,10
5,0% * 30 kg * € 1,05 (gist)=
€ 1,58
Totale kostprijs € 9,68
Omzet 100 broden * € 0,42
€ 42,00
Totale marge € 32,32
Marge in procenten 334%
Bij de winstcorrecties is de inspecteur uitgegaan van een lager percentage, namelijk 300%.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, alsmede de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen voor zover de correcties in 2.7 afwijken van de opgelegde navorderingsaanslagen alsmede van de beroepen die zien op de navorderingsaanslagen 2006 en 2007, omdat het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang dient te worden gehalveerd in verband met het bepaalde in artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Voor 2009 concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Jaar 2009
4.0.
Voor het jaar 2009 is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank verwijst in dit verband naar een mail van [gemachtigde 2] van 27 oktober 2015 aan de belastingdienst waarin hij schrijft:
“IB 2009 van [D] en [E] [achternaam] : door mij bezwaar gemaakt op 26-10-2015 (het is mij verwijtbaar dat deze bezwaren niet tijdig zijn ingediend.(…)”.Het bezwaar is in de uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat het beroep tegen die uitspraak op bezwaar ongegrond is.
Overige jaren
4.1.
Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘de omkering en verzwaring van de bewijslast’).
4.2.
De inspecteur heeft gesteld dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, (onder meer) omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
4.3.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (vergelijk HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de correcties van het belastbaar inkomen die hebben geleid tot de in geschil zijnde navorderingsaanslagen, op de inspecteur rust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aan die bewijslast voldaan en de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5.
De inspecteur heeft op basis van (i) de bevindingen uit het Belgische en het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek, waaronder de bij [A BVBA] en [BVBA] aangetroffen “zwarte” boekhouding, de aldaar aangetroffen contantnota’s op naam van [BV] die niet in de administratie van [V.O.F.] en [BV] zijn aangetroffen en de aanvankelijke verklaring van [C] , in samenhang met (ii) het vonnis van de strafkamer zoals vermeld onder 2.4 aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van “zwarte” inkopen. Gezien het vorenstaande in combinatie met de constateringen van gebreken in de administratie van belanghebbende, waaronder (i) de negatieve kassen, (ii) de inconsistenties tussen de totale hoeveelheid ingekocht(e) meel/bloem en de behaalde omzet uit dat meel en die bloem en (iii) de verschillen tussen de brutowinstpercentages zoals die uit de boekhouding volgen – welke percentages voorts niet duiden op een logisch verloop – en de berekeningen van de inspecteur in combinatie met de door de inspecteur gestelde en voldoende aannemelijk geachte branchegegevens, acht de rechtbank voorts aannemelijk dat tevens sprake is geweest van “zwarte” omzet die niet in de administratie is verwerkt. Daarbij acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende en de besloten vennootschappen zich bewust zijn of redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van de bevoordeling en belanghebbende de bevoordeling in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft aanvaard. Gelet hierop is aannemelijk dat een te lage belastbare winst in de aangifte ib/pvv 2005 en een te laag belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor de jaren 2006 en 2007 is aangegeven, waardoor belanghebbende te weinig inkomstenbelasting heeft voldaan. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van de aangiften ervan bewust moet zijn geweest dat aanzienlijke bedragen aan verschuldigde belasting – zowel relatief als absoluut gezien – niet zouden worden geheven. Gelet op het voorgaande dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard.
4.6.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de (winst)correcties van de inspecteur zijn gebaseerd op een redelijke schatting. De “zwarte” inkoop is gebaseerd op de gegevens op contantnota’s, welke zijn verkregen uit het strafrechtelijk onderzoek. Dat dit mogelijk leidt tot dubbeltellingen, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat de schatting onredelijk is. De niet-aangegeven omzetten van zowel de bakkerij als de supermarkt zijn door de inspecteur voorts berekend aan de hand van de gegevens van belanghebbende en branchegegevens met betrekking tot brutowinstpercentages. De rechtbank acht de schatting ook op dat punt niet onredelijk.
4.7.
De rechtbank acht belanghebbende niet erin geslaagd te doen blijken dat voormelde winstcorrecties onjuist zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De enkele stelling van belanghebbende dat de contantnota’s en de facturen op dezelfde leveringen zien en derhalve geen zwarte inkoop van meel betreffen, heeft de inspecteur gemotiveerd weerlegd. Dit geldt ook voor de stelling van belanghebbende met betrekking tot de relatie tussen de hoeveelheid gebruikte stroom en het aantal gebakken broden. De enkele stelling van belanghebbende ter zitting dat de brutowinstpercentages in de branche veel lager zijn, leidt, zonder nadere onderbouwing en gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet tot een ander oordeel. Datzelfde geldt voor de verwijzing van belanghebbende naar een uitspraak van het Hof van Bergen, reeds omdat uit de door belanghebbende overgelegde nieuwsbrief waarin deze uitspraak is vermeld niet valt op de maken of deze uitspraak betrekking heeft op dezelfde leverancier als in de onderhavige zaak.
4.8.
Gelet op het overwogene onder 3.5 dient het nagevorderde belastbare inkomen te worden bepaald op de bedragen zoals vermeld onder 2.7, voor zover die lager zijn dan de onderhavige navorderingsaanslagen en dient het in onderdeel 2.7 genoemde belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang voor de jaren 2006 en 2007 te worden gehalveerd. De rechtbank zal het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2005 handhaven, nu de navorderingsaanslag is opgelegd tot een lager bedrag dan uit de winstcorrecties in het rapport boekenonderzoek voortvloeit. Voor de jaren 2006 en 2007 dient het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang te worden verminderd tot respectievelijk € 272.327 (€ 544.654:2) en € 237.690 (€ 475.381:2).

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bestaat geen grond nu daarom niet is verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan. De zaken met nummers 15/2411 en 15/2412 ( [A] ), 15/2391 t/m 15/2393 ( [belanghebbende] ), 15/2396 en 15/2397 ( [BV] ) en 15/2394 en 15/2395 ( [A BV] ) waarin de beroepen gegrond zijn verklaard worden als samenhangende zaken aangemerkt. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.227,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, een wegingsfactor 1,5 voor het gewicht van de zaak en een factor 1,5 vanwege samenhang). In ieder van de 9 zaken waarin het beroep gegrond is, zal derhalve een proceskostenvergoeding van € 247,50 (€ 2.227,50/9) worden toegekend.

6.Beslissing

15/2391 (navorderingsaanslag ib/pvv 2005)
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
15/2392 (navorderingsaanslag ib/pvv 2006)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 272.327, met handhaving van de overige elementen;
  • vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 247,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
15/2393 (navorderingsaanslag ib/pvv 2007)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 237.690, met handhaving van de overige elementen;
  • vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 247,50.
15/7694 (navorderingsaanslag ib/pvv 2009)
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,
mr. W.A.P. van Roij en mr.drs. M.H. van Schaik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.