4.9.Tussen partijen is niet in geschil dat door belanghebbende in totaal een bedrag van $ 171.412 aan premies ter zake van de pensioenregeling is betaald, dat deze tot een bedrag van € 45.774 (te weten de in de periode 1995 t/m augustus 1999 betaalde premies) reeds in aftrek zijn gebracht, en dat het restant van de nog niet in aftrek gebrachte premies (hierna: de betaalde premies) € 116.656 bedraagt.
4.10.1.Belanghebbende stelt dat op grond van de saldomethode op de in 2010 genoten pensioenuitkering van € 78.000, de betaalde premies in mindering moeten worden gebracht, zodat in het onderhavige jaar geen belastingheffing over de pensioenuitkering kan plaatsvinden.
4.10.2.De inspecteur stelt dat de saldomethode, om meerdere redenen, niet de mogelijkheid biedt om de betaalde premies te verrekenen met de uitkering in het onderhavige jaar.
4.10.3.De inspecteur stelt allereerst dat de (cumulatieve) pensioenuitkeringen de betaalde pensioenpremies in het jaar 2010 ruimschoots zullen hebben overschreden, nu belanghebbende al pensioenuitkeringen ontvangt sinds [datum 2] 1999. De saldomethode biedt niet de mogelijkheid om zelf te kiezen op welk moment de betaalde premies worden verrekend met de ontvangen pensioenuitkeringen, aldus de inspecteur.
4.10.4.De rechtbank verwerpt dit standpunt van de inspecteur. In het onderhavige geval is op grond van de wettelijke regeling en de jurisprudentie tot 1 januari 2010 sprake geweest van een situatie waarin de pensioenaanspraken niet belast waren. Het bepaalde in artikel 25, eerste lid, onderdeel g van de Wet IB 1964 is ter zake van de pensioenuitkeringen van belanghebbende eerst van toepassing op uitkeringen die hebben plaatsgevonden na die datum. Gelet hierop kan in beginsel de nog niet eerder afgetrokken betaalde premie in mindering komen op de in 2010 ontvangen uitkering.
4.10.5.In het verweerschrift (punt 34) stelt de inspecteur voorts dat op grond van artikel 25, lid 1, onderdeel g, sub 2 en lid 11 van de Wet IB 1964 de betaalde premies niet in mindering mogen worden gebracht op de ontvangen pensioenuitkering omdat een vrijstelling van inkomstenbelasting gold ingevolge bepalingen van internationaal recht (sub 2) en [X] geen interne heffing kent die naar aard en strekking overeenkomt met de loon- of inkomstenbelasting (lid 11). Belanghebbende heeft in de pleitnota onder meer een beroep gedaan op door de inspecteur gewekt vertrouwen. Belanghebbende verwijst dienaangaande naar de brief van 22 april 2016 (zie onder 2.7), waarin het standpunt van belanghebbende dat sprake is van een ‘interne heffing’ door de inspecteur is bevestigd, gelet op het “voor akkoord” ondertekenen van die brief.
4.10.6.De Hoge Raad heeft een aantal concrete criteria geformuleerd waaraan moet worden voldaan om tot een in rechte te honoreren vertrouwen te kunnen concluderen. Het moet ten eerste gaan om een als toezegging op te vatten uitlating van de inspecteur, voorts moet de belastingplichtige de, voor de toezegging relevante, juiste gegevens hebben vermeld, en tot slot mag de toezegging niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen.
4.10.7.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur door het voor akkoord ondertekenen van de brief van 22 april 2016 bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat zij instemde met de door belanghebbende in die brief gedane vaststelling dat sprake is geweest van een ‘interne heffing’ bij [X] . De inspecteur heeft noch bij ondertekening, noch in de begeleidende brief aan de rechtbank enig voorbehoud gemaakt. Aldus heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat zij haar eerder in de beroepsprocedure ingenomen standpunt dienaangaande heeft laten varen. Door eerst bij brief van 26 september 2016 te stellen het niet eens te zijn met de stelling van belanghebbende dat sprake is van een interne heffing, schendt de inspecteur de beginselen van een goede procesorde. Een eenmaal uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verlaten stelling, kan niet op een later moment in de loop van de procedure opnieuw worden ingenomen. De rechtbank verwerpt voorts de door de inspecteur ter zitting ingenomen stelling dat nu de woorden ‘interne heffing’ in de brief tussen aanhalingstekens staat, die bewoordingen niet duiden op een echte interne heffing. De inspecteur gebruikt ook in de van haar afkomstige stukken de bewoordingen ‘interne heffing’ en uit niets blijkt dat omtrent de inhoud van die bewoordingen onduidelijkheid zou bestaan of dat daarmee iets anders bedoeld werd dan de heffing over het salaris van belanghebbende. De inspecteur schijft immers in het verweerschrift onder punt 34 zelf:
“Voorts kent [X] , voor zover mij bekend, geen interne heffing die naar aard en strekking overeenkomt met de loon- of inkomstenbelasting”.
4.10.8.Gelet op het overwogene onder 4.10.7 komt de rechtbank tot de slotsom dat lid 11 van artikel 25 van de Wet IB 1964 van toepassing is. Gelet op al het voorgaande dienen de betaalde premies op grond van de saldomethode in mindering te komen op de door belanghebbende in 2010 ontvangen pensioenuitkering. Nu de betaalde premies hoger zijn dan de ontvangen uitkering, is de in 2010 ontvangen pensioenuitkering van [X] ten onrechte tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend. De aanslag dient derhalve te worden verminderd tot nihil en het verlies uit werk en woning dient te worden vastgesteld op € 1.150.