Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de crisisheffing die van toepassing was in de jaren 2013 en 2014. De belanghebbende, een dochtermaatschappij van [A BV], had bezwaar gemaakt tegen de afdracht van loonheffingen over deze jaren, waarbij zij stelde dat de crisisheffing in strijd was met de Wet op de loonbelasting 1964, het gelijkheidsbeginsel en het EU-Handvest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in de onderhavige tijdvakken de juiste bedragen loonheffing heeft afgedragen en dat de crisisheffing niet in strijd is met de wetgeving. De rechtbank verwees naar eerdere arresten van de Hoge Raad, waarin werd bevestigd dat de crisisheffing een legitiem doel diende en dat er geen sprake was van een individuele buitensporige last voor de belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de crisisheffing niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond moesten worden verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.