In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een directeur-grootaandeelhouder (dga) en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van het gebruikelijk loon en de behandeling van een pensioenuitkering. De dga, die salaris en pensioen ontvangt uit zijn BV, heeft bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2011, 2012 en 2013. De inspecteur stelde dat het gebruikelijk loon voor de dga € 60.000 bedraagt, en dat de pensioenuitkering niet meegeteld mag worden bij het vaststellen van het gebruikelijk loon. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de pensioenuitkering bij het bepalen van het gebruikelijk loon, omdat deze uitkering geen rechtstreekse vergoeding is voor de verrichte werkzaamheden van de dga. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gelastte de inspecteur het griffierecht te vergoeden voor de jaren 2012 en 2013. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet op de loonbelasting 1964, specifiek artikel 12a, dat de gebruikelijk loonregeling regelt.