In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van een failliete onderneming en de ontvanger van de Belastingdienst. De curator, [A], heeft beroep ingesteld tegen de aansprakelijkstelling van de belanghebbende voor niet betaalde omzetbelastingschulden van de fiscale eenheid [B BV] en [C BV] over de jaren 2012 en 2013. De ontvanger had de belanghebbende aansprakelijk gesteld op basis van artikel 43 van de Invorderingswet 1990, na een beschikking van 29 augustus 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontvanger voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de fiscale eenheid bestond en dat de belanghebbende daar deel van uitmaakte. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkstelling terecht was, omdat de naheffingsaanslagen betrekking hadden op tijdvakken vóór de faillietverklaring van de belanghebbende. De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn nog niet was overschreden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.