In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2016 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten voor verblijf in een zorghotel door belanghebbende, die in 2011 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen deed. De rechtbank oordeelde dat specifieke zorgkosten voor verblijf in een zorghotel aftrekbaar zijn indien deze kosten betrekking hebben op verzorging en begeleiding die vergelijkbaar is met die in een AWBZ-instelling. De rechtbank stelde de aftrekbare zorgkosten vast op het bedrag dat het zorghotel heeft gefactureerd, met toepassing van de vrijstelling van omzetbelasting, en verminderde het belastbaar inkomen in box 1 van belanghebbende.
Daarnaast werd de inspecteur van de Belastingdienst in het gelijk gesteld wat betreft de interne compensatie. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht interne compensatie toepaste, omdat er een te laag inkomen in box 3 was aangegeven. Dit leidde tot een verhoging van het belastbaar inkomen in box 3, maar de totale belastingverplichting bleef gelijk. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.
De zaak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om zorgvuldige aangifte te doen en de gevolgen van interne compensatie bij belastingaanslagen. De uitspraak biedt ook inzicht in de voorwaarden waaronder zorgkosten aftrekbaar zijn, en hoe de belastingdienst interne compensatie kan toepassen om belastingverplichtingen te corrigeren.