ECLI:NL:RBZWB:2016:3683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16_1814
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de proportionaliteit en subsidiariteit van woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de burgemeester van Roosendaal, die had gelast dat een woning voor de duur van één jaar gesloten zou worden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de beleidsregel van de gemeente, die een sluiting bij de eerste constatering van harddrugs voor drie jaar voorschrijft, in strijd is met het karakter van herstelmaatregel van de wet. De burgemeester had de sluitingsduur vastgesteld op één jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had aangetoond dat deze sluitingsduur proportioneel en subsidiariteit was in dit specifieke geval. De rechtbank concludeerde dat de algemene stelling van de burgemeester over de drugsproblematiek in Roosendaal niet voldoende was om de sluitingsduur van één jaar te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/1814 WET

uitspraak van 20 juni 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. H. van Asselt,
en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2016 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan de [adres eiser] voor de duur van één jaar op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 mei 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.N. Sanders en mr. E. Spierings.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij een doorzoeking op 28 augustus 2015 heeft de politie in de woning aan de [adres eiser] onder andere verdovende middelen aangetroffen. Blijkens de bestuurlijke rapportage van 1 september 2015 betrof het 160 gram hennep, 2680 gram hasjiesj, 0,74 gram cocaïne, 26 zegels LSD en 2 buisjes GHB.
Eiser is eigenaar van deze woning en woonde op dat moment ter plaatse samen met zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen.
Bij brief van 8 oktober 2015 heeft de burgemeester eiser medegedeeld dat hij in verband met het aantreffen van de verdovende middelen in de woning voornemens is aan eiser een last onder bestuursdwang op te leggen, inhoudende dat de woning voor de duur van drie jaar dient te worden gesloten.
Eiser heeft bij brief van 14 oktober 2015 zijn zienswijze over dit voornemen naar voren gebracht.
Bij besluit van 24 november 2015 (primair besluit) heeft de burgemeester eiser gelast de woning met ingang van 17 december 2015 voor de duur van drie jaar te sluiten wegens overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Wanneer aan de last geen gevolg wordt gegeven, zal de burgemeester het pand met toepassing van bestuursdwang laten afsluiten.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is bekend onder zaaknummer BRE 15/7691 VV.
Bij uitspraak van 21 december 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:8122) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft daarbij, zakelijk weergegeven, overwogen dat er twijfel bestaat over de juistheid van de in de bestuurlijke rapportage genoemde hoeveelheden harddrugs, terwijl de enkele aanwezigheid van de hennep en hasjiesj slechts zou hebben geleid tot een waarschuwing en niet tot sluiting van de woning. De voorzieningenrechter heeft daarnaast aannemelijk geacht dat het met de sluiting beoogde doel, te weten “de loop eruit krijgen”, ook kan worden bereikt met een sluiting die veel korter is dan drie jaar. Een sluiting gedurende drie jaar na een eerste constatering van de enkele aanwezigheid van harddrugs lijkt een punitief karakter te hebben, zodat een dergelijke sanctie niet kan worden gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, aldus de voorzieningenrechter.
De politie heeft de burgemeester vervolgens bij bestuurlijke rapportage van 29 december 2015 geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) naar de in de woning aangetroffen verdovende middelen. Samengevat heeft het NFI geconstateerd dat de 26 zegels geen LSD bevatten, maar niet-gereguleerde psychoactieve stoffen. De vloeistof in de buisjes heeft een gewicht van 8,39 gram in totaal en bevat MDMA en amfetamine. Daarnaast is een proces-verbaal van bevindingen van
23 december 2015 bijgevoegd, waarin is verklaard dat de cocaïne is gewogen zonder verpakkingsmateriaal en dat het netto gewicht 0,74 gram bedroeg.
Eiser heeft zijn bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van 11 januari 2016 van de Commissie voor de bezwaarschriften (commissie).
De commissie heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en een sluiting voor de duur van zes maanden te gelasten.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen ten aanzien van de sluitingsduur van drie jaar. De burgemeester heeft daaraan samengevat ten grondslag gelegd dat een sluiting gedurende drie jaar verder strekt dan noodzakelijk is om de overtreding te herstellen en een nieuwe overtreding te voorkomen. Voor zover het beleid strekt tot sluiting van woningen en lokalen gedurende drie jaar, is het beleid in strijd met het recht en dient het daarom op dat punt buiten toepassing te blijven. De burgemeester heeft de sluitingstermijn van de woning bepaald op één jaar.
Tijdens de zitting van de rechtbank is gebleken dat eiser en zijn gezin de woning hebben verlaten en dat uitvoering is gegeven aan de last tot woningsluiting.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het beleid van de gemeente, inhoudende dat bij het aantreffen van harddrugs in een woning geen waarschuwing volgt, maar direct tot sluiting wordt overgegaan niet als redelijk kan worden aangemerkt. Eiser heeft daarnaast gesteld dat een sluitingstermijn van één jaar niet zonder meer aanvaardbaar kan worden geacht. In eisers geval heeft de burgemeester bij de vaststelling van de sluitingsduur van één jaar onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn gezin. De burgemeester heeft bij de vaststelling van de termijn ten onrechte wel in aanmerking genomen dat in de woning ook softdrugs, een airsoft pistool en een jammer zijn aangetroffen. Onvoldoende gemotiveerd is waarom niet kan worden volstaan met de door de commissie geadviseerde termijn van zes maanden. Een termijn langer dan zes maanden heeft volgens eiser een leedtoevoegend karakter en moet in strijd met artikel 8 van het EVRM worden geacht.
Eisers gronden, inhoudende dat niet duidelijk is of hem een termijn gegund wordt om zelf aan de last te voldoen en dat niet duidelijk is welke maatregelen hij dient te treffen om aan de last te voldoen, heeft hij ter zitting ingetrokken.
3.1.
Op grond van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 2 van de Opiumwet bepaalt dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
a. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
b. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
c. aanwezig te hebben;
d. te vervaardigen.
Cocaïne, MDMA en amfetamine zijn geplaatst op lijst I als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.2.
Teneinde invulling te geven aan de beleidsvrijheid die hem in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is toegekend, heeft de burgemeester de “Nota cannabisbeleid 2009 gemeente Roosendaal” (Nota) vastgesteld, laatstelijk gewijzigd per 20 juni 2011.
In 7.3. van de Nota (“Aanpak illegale verkoop vanuit woningen”) is vermeld dat
uitgangspunt van het handhavingsbeleid is dat indien in woningen dan wel in of bij
woningen behorende erven soft- en/of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of
verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn wordt opgetreden volgens het “one strike you
are out”-principe.
Bij verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) volgt na de eerste constatering sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van drie jaar.
Bij verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) volgt na de eerste constatering een waarschuwing op grond van artikel 13b van de Opiumwet en na de tweede constatering sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van drie jaar.
4. Tussen partijen is niet langer in geschil dat op 28 augustus 2015 in eisers woning 8,39 gram vloeistof met MDMA en amfetamine en 26 zegels van een niet gereguleerd verdovend middel is aangetroffen. Daarnaast is niet in geschil dat in de woning ook cocaïne is aangetroffen, zij het dat eiser heeft aangevoerd dat in het geconstateerde gewicht van 0,74 gram ook het gewicht van het zakje was begrepen, zodat het werkelijke gewicht lager was. Ten slotte is ter zitting gebleken dat tussen partijen vaststaat dat, anders dan in de bestuurlijke rapportage is vermeld, 1,8 kilogram softdrugs in eisers woning is aangetroffen.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Eiser heeft dat in beroep ook niet meer weersproken. Als gevolg van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in de woning was de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen strekkende tot de sluiting van de woning.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte direct sluiting van de woning heeft gelast. Bij de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet is ten aanzien van woningen het uitgangspunt dat na een eerste constatering van overtreding van de Opiumwet een waarschuwing volgt. Hoewel van dat uitgangspunt kan worden afgeweken en direct tot woningsluiting kan worden overgegaan, bestaat daarvoor pas ruimte bij ernstige gevallen. Het beleid inhoudende dat bij het aantreffen van harddrugs in een woning steeds meteen tot sluiting wordt overgegaan kan niet als redelijk worden aangemerkt. De burgemeester heeft daarnaast niet gemotiveerd dat in dit geval sprake zou zijn van een ernstig geval.
De rechtbank stelt voorop dat de burgemeester gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid beschikt over beleidsvrijheid. Dat betekent dat de rechter de invulling van de bevoegdheid door de burgemeester terughoudend moet toetsen. De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet doet daaraan niet af. Hoewel in de wetsgeschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet in algemene zin is vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, moet dit worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken (zie AbRS onder andere uitspraken 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412 en 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2947).
Blijkens de Nota volgt bij verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs na de eerste constatering een waarschuwing en na de tweede constatering sluiting. In geval van harddrugs volgt na de eerste constatering direct sluiting, zonder voorafgaande waarschuwing.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het beleid om bij het aantreffen van harddrugs direct over te gaan tot sluiting onredelijk is, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Anders dan eiser heeft betoogd, kan wanneer in een woning enkel harddrugs worden aangetroffen in een hoeveelheid die de norm van 0,5 gram voor een gebruikershoeveelheid overschrijdt, dat reeds worden aangemerkt als een ernstige situatie die afwijking van het uitgangspunt dat eerst wordt gewaarschuwd rechtvaardigt.
Los van de discussie over het gewicht van de aangetroffen cocaïne, is in eisers woning 8,39 gram vloeistof met MDMA en amfetamine aangetroffen. De norm van 0,5 gram is reeds daarom overschreden. Het besluit van de burgemeester om in dit geval zonder voorafgaande waarschuwing een last tot sluiting van de woning op te leggen is in overeenstemming met het beleid zoals dat is neergelegd in de Nota. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid had moeten afwijken.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat het beleid, inhoudende dat bij de eerste constatering van harddrugs in een woning een sluiting voor de duur van twaalf maanden wordt gelast, niet redelijk is.
De rechtbank overweegt dat de burgemeester ook bij de vaststelling van de sluitingstermijn beschikt over beslissingsruimte. Gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden (Memorie van Toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, Kamerstukken II 1996/97, 25 324 nr. 3, blz. 5) mag de burgemeester bij de vaststelling van de sluitingstermijn betrekken de noodzaak om de bekendheid van een inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Nu een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerde last tot woningsluiting strekt tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Awb, mag die last er slechts toe strekken overtredingen van de Opiumwet -zoals door de burgemeester geconstateerd op grond van artikel 13b, eerste lid, van deze wet- te beëindigen en te voorkomen. Een verdergaande uitoefening van deze bevoegdheid zou tot gevolg hebben dat de sanctie niet enkel meer het karakter van herstelmaatregel heeft maar een leedtoevoegend karakter krijgt (zie onder andere de uitspraak van de AbRS van 9 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6187).
Het in de Nota neergelegde beleid strekt tot sluiting gedurende drie jaar. Zoals uit het bestreden besluit blijkt heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat het beleid op dat punt in strijd is met het recht en daarom op dat punt buiten toepassing dient te blijven. Tijdens de zitting is namens de burgemeester naar voren gebracht dat hij een vaste gedragslijn hanteert, inhoudende dat de sluitingsduur één jaar bedraagt. De burgemeester is voornemens de vaste gedragslijn op te nemen in het nieuwe beleid.
Ter zitting is namens de burgemeester verklaard dat het beleid zoals dat in de Nota is neergelegd officieel niet is gewijzigd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het beleid strekkende tot sluiting gedurende drie jaar nog altijd geldt. Dat de burgemeester zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat het beleid ten aanzien van de sluitingsduur in strijd is met het recht en daarom buiten toepassing moet blijven, maakt dat niet anders. Nu ervan moet worden uitgegaan dat het beleid ook op dit punt nog altijd geldt, ontbreekt de ruimte voor het toepassen van een vaste gedragsregel, nog los van de vraag of de beslissing van de burgemeester om de sluitingsduur voortaan tot één jaar te beperken als vaste gedragsregel kan worden aangemerkt.
Een beleidsregel, zoals neergelegd in de Nota, die inhoudt dat een woning bij een eerste constatering van harddrugs in die woning zonder meer wordt gesloten voor de duur van drie jaar, komt naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het karakter van herstelmaatregel van een last tot woningsluiting op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Een beleidsregel die voorziet in een sluiting zonder meer voor een aanzienlijke periode houdt onvoldoende rekening met het hiervoor genoemde uitgangspunt dat de uitoefening van de bevoegdheid niet verder mag strekken dan nodig om de bekendheid van een inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
De burgemeester heeft in de beslissing op bezwaar onderkend dat de beleidsregel in zoverre onredelijk moet worden geacht en dat die beleidsregel daarom buiten toepassing moet blijven. De burgemeester heeft de duur van de sluiting bepaald op één jaar.
De burgemeester heeft ter onderbouwing van de sluitingsduur van één jaar gesteld dat er in het geval van eiser sprake is van een zeer ernstige overtreding. Naast een handelshoeveelheid harddrugs, zijn er aanzienlijke hoeveelheden softdrugs aangetroffen. Verder zijn er ter plaatse wapens en een jammer (een stoorzender die mobiel telefoon- en internetverkeer plaatselijk onmogelijk maakt) aangetroffen en is uit informatie van de politie gebleken dat er in eisers woning al eerder een handelshoeveelheid hennep is aangetroffen.
Op grond van deze omstandigheden moet volgens de burgemeester worden geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid. Een sluiting gedurende één jaar is gelet op het doel van de herstelsanctie en de aard en ernst van de overtreding noodzakelijk en redelijk, nu volgens de burgemeester met een kortere sluiting het met de sluiting beoogde doel niet of onvoldoende zal worden bereikt. Het feit dat eisers gezin wordt geraakt door de woningsluiting, terwijl eisers gezinsleden medische en psychische klachten hebben, heeft de burgemeester aangemerkt als een verzachtende omstandigheid die ertoe heeft geleid dat de burgemeester heeft afgezien van het opleggen van een langere sluitingsduur dan één jaar.
Eisers betoog dat de burgemeester bij de vaststelling van de sluitingsduur ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat in de woning ook softdrugs, een airsoft pistool, een boksbeugel en een jammer zijn aangetroffen, faalt. De burgemeester heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij een dergelijke hoeveelheid drugs rekening moet worden gehouden met criminele activiteiten in en rondom de woning die leiden tot een verstoring van de openbare orde. Zoals ter zitting namens de burgemeester naar voren is gebracht draagt het feit dat ter plaatse eerder een grote hoeveelheid drugs is aangetroffen en het feit dat ter plaatse een niet van echt te onderscheiden wapen en een jammer zijn aangetroffen bij aan het beeld dat ter plaatse handel in drugs plaatsvond. Onder die omstandigheden mocht de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs veronderstellen dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de woning in kwestie ernstig in het geding is. De burgemeester heeft de ernst van de verstoring van de openbare orde mogen betrekken in de vaststelling van de sluitingsduur (zie de uitspraak van de AbRS van 7 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562).
De rechtbank volgt eiser daarnaast niet in zijn betoog dat de burgemeester bij de vaststelling van de sluitingsduur van één jaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn gezin. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat gezinsleden van eiser en met name eisers twee minderjarige kinderen kampen met lichamelijke en psychische problemen, is gesteld, noch gebleken dat de gevolgen van de woningsluiting voor hen zodanige gevolgen hebben dat de burgemeester daaraan meer gewicht had dienen toe te kennen dan hij heeft gedaan. Vast staat dat eiser met zijn gezin kon beschikken over vervangende woonruimte in de directe omgeving van de woning aan de [adres eiser] . Eiser en zijn gezin wonen inmiddels ook ter plaatse. Overigens acht de rechtbank de redenering inhoudende dat vanwege bijzondere omstandigheden is afgezien van het opleggen van een langere sluitingsduur in zijn algemeenheid niet juist, nu dat impliceert dat het ontbreken van bijzondere omstandigheden aan een betrokkene wordt tegengeworpen.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat een sluitingsduur van één jaar verder strekt dan noodzakelijk om de met de woningsluiting beoogde doelen te bereiken. Eiser heeft daarbij gewezen op het beleid van omringende gemeentes, waarin een sluitingsduur korter dan één jaar wordt gehanteerd.
Aan het beleid van omringende gemeentes komt niet het gewicht toe dat eiser daaraan gehecht wil zien, aangezien aan de burgemeester beleidsvrijheid toekomt. Dat de burgemeester beleidsvrijheid toekomt, laat onverlet dat hij in het licht van het feit dat de sluitingsduur niet verder mag strekken dan noodzakelijk om de met de woningsluiting beoogde doelen te bereiken, aannemelijk dient te maken dat een sluitingsduur van één jaar voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De burgemeester is daar naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet in geslaagd. De algemene stelling dat de gemeente Roosendaal een grensgemeente is waar de drugsproblematiek zich als gevolg van het nulbeleid dreigt te verplaatsen van het centrum naar de woonwijken, is daarvoor niet voldoende. Ook met inachtneming van de ernst van de verstoring van de openbare orde en veiligheid in de omgeving van deze woning, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat in dit individuele geval een sluiting gedurende één jaar noodzakelijk is om de met de woningsluiting beoogde doelen te bereiken. De rechtbank acht de last inhoudende dat eisers woning gedurende één jaar moet worden gesloten dan ook in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel.
5. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Omdat woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet een bevoegdheid van de burgemeester betreft, ziet de rechtbank geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de burgemeester daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal de burgemeester veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de burgemeester op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. C.A.F. van Ginneken en
mr. V.E.H.G. Visser, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.