ECLI:NL:RBZWB:2015:8122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
BRE 15/7691
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting woning na aantreffen harddrugs

Op 21 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 15/7691. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens woning door de burgemeester van Roosendaal was gesloten voor een periode van drie jaar na het aantreffen van harddrugs. De burgemeester had op 24 november 2015 besloten om het pand van de verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na de constatering van harddrugs op 28 augustus 2015. De verzoeker voerde aan dat de aangetroffen hoeveelheden harddrugs niet de beleidsmatig als gebruikershoeveelheden aangemerkte hoeveelheden overschreden en dat de sluiting van drie jaar onredelijk was. Tijdens de zitting op 17 december 2015 werd duidelijk dat er twijfels bestonden over de juistheid van de aangetroffen hoeveelheden en de toepassing van het beleid door de burgemeester. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende twijfel bestond over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en dat de sluiting van drie jaar een punitief karakter had, wat niet in lijn was met de doelstellingen van de Opiumwet. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en veroordeelde de burgemeester tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7691 VV

uitspraak van 21 december 2015 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker ([naam gemachtigde]),

en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2015 (bestreden besluit) heeft de burgemeester – op grond van artikel 13b van de Opiumwet – bepaald het pand [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] (pand) met ingang van 17 december 2015, om 10.00 uur, wordt gesloten voor een periode van drie jaar.
Op 2 december 2015 heeft verzoeker bezwaar tegen het bestreden besluit gemaakt.
Op 2 december 2015 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 december 2015 heeft de burgemeester de in het bestreden besluit bepaalde begunstigingstermijn verlengd tot 24 uren na de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek van 2 december 2015.
Krachtens artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het bezwaar van rechtswege mede betrekking op het besluit van 14 december 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Bergen op Zoom op 17 december 2015.
Verzoeker en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig.
De burgemeester liet zich vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] en
[naam gemachtigde].

Overwegingen

1. Op 28 augustus 2015 zijn in het pand zowel soft drugs als hard drugs aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen. Ter onderbouwing van het bestreden besluit verwijst de burgemeester naar een bestuurlijke rapportage van 1 september 2015 van de politie, alsmede naar de ‘Nota cannabisbeleid 2009 gemeente Roosendaal’ (Nota) zoals deze per 20 juni 2011 is gewijzigd.
2. Verzoeker voert aan dat de burgemeester het pand niet, althans niet voor de duur van drie jaar, mag sluiten. Ter onderbouwing van dit standpunt betoogt verzoeker dat de op 28 augustus 2015 aangetroffen hard drugs waarvan hij de aanwezigheid heeft erkend, voor eigen gebruik was, dat het in de Nota vervatte beleid onredelijk is en ook overigens in het onderhavige geval niet mag worden toegepast Voorts voert verzoeker aan dat de burgemeester ten onrechte in de aangevoerde bijzondere omstandigheden geen grond heet gezien om van zijn beleid af te wijken.
Verzoeker wil dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorst tot in ieder geval zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
3. Krachtens artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder moet deze beslissing het resultaat zijn van een belangenafweging, waarbij staat te bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5. Volgens paragraaf 7.3 van de Nota wordt een woning voor de duur van drie jaren gesloten nadat voor de eerste keer is geconstateerd dat in de betreffende woning hard drugs zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn geweest.
6. De voorzieningenrechter overweegt over het verzoek en over hetgeen daarover zowel schriftelijk als ter zitting is aangevoerd als volgt.
6.1.
Voor de voorzieningenrechter staat voldoende vast dat de burgemeester zijn beleid bij toepassing van artikel 13b Opiumwet heeft vastgelegd in de door hem aangehaalde nota en niet in het door een aantal burgemeesters uit omliggende gemeenten opgestelde nieuwe damoclesbeleid. Dat de burgemeester van Steenbergen in een publicatie van diens beleid ten onrechte ook (de gemeente) Roosendaal heeft genoemd, kan niet tot gevolg hebben dat de burgemeester van Roosendaal aan dat beleid gebonden zou zijn.
6.2.
Blijkens het bestreden besluit heeft de burgemeester zijn besluit gebaseerd op de – volgens de bestuurlijke rapportage – aangetroffen hard drugs.
Anders dan de burgemeester heeft aangenomen, gaat de voorzieningenrechter er niet van uit dat de bestuurlijke rapportage een op ambtseed opgemaakte verklaring van de opsteller daarvan bevat, nu dit niet uit de rapportage blijkt en nu desgevraagd ter zitting zijdens de burgemeester evenmin kon worden verklaard waaruit zou blijken dat de bestuurlijke rapportage wel een op ambtseed opgemaakt stuk betreft, dan wel is gebaseerd op informatie die is opgenomen in wel op ambtseed opgemaakte stukken.
6.3.
Volgens de bestuurlijke rapportage zouden van de volgende stoffen de opgenomen hoeveelheden zijn aangetroffen.
  • 0.74 gr cocaïne
  • 26 zegels LSD
  • 2 buisjes (6,9 en 7,1 ml) GHB
Ter zitting is door verzoeker aangevoerd dat de cocaïne vermoedelijk in de verpakking is gewogen zodat niet kan worden vastgesteld dat het meer was dan de beleidsmatig als gebruikershoeveelheid (0,5 gr) aangemerkte hoeveelheid.
Desgevraagd kon zijdens de burgemeester niet nader worden verklaard of dit juist of onjuist was, doch slechts dat werd aangenomen dat het gaat om het gewicht exclusief verpakking.
Ter zake van de zegels met LSD heeft verzoeker gesteld dat het er slechts zes zouden betreffen. Hoewel de voorzieningenrechter niet op voorhand aannemelijk acht dat de politie zich zo ernstig zou hebben vergist in het noteren van de juiste aantallen zegels, blijkt uit het enkele vermelden van een aantal nog niet welk gewicht of volume aan LSD aanwezig was zodat niet inzichtelijk is gemaakt dat van deze stof de beleidsmatig als gebruikershoeveelheid aangemerkte hoeveelheid is overschreden.
Eiser heeft betwist dat er GHB is aangetroffen en gesteld dat het Pisang Ambon zou betreffen. Ter zitting is zijdens de burgemeester aangevoerd dat inhoud van de buisjes nader zijn onderzocht en dat er inderdaad geen GHB in zat maar dat de aangetroffen stoffen amfetamine en mdma zou betreffen.
Gelet op het voorgaande is er voldoende twijfel aan of de in de bestuurlijke rapportage opgenomen hoeveelheden (cocaïne en LSD) de beleidsmatig als gebruikershoeveelheden aangemerkte hoeveelheden overschrijden. Tevens staat kennelijk inmiddels vast dat onjuist is dat GHB zou zijn aangetroffen en van de andere stoffen die ter zitting zijn genoemd, zijn geen hoeveelheden genoemd.
6.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat betwijfeld kan worden of de burgemeester met toepassing van zijn eigen beleid tot sluiting had kunnen overgaan. Als er immers van de aangetroffen stoffen minder aanwezig is dan de beleidsmatig als gebruikershoeveelheden aangemerkte hoeveelheden, dan zou de burgemeester op grond van zijn eigen beleid niet tot sluiting van de woning zijn overgegaan, althans dan had hij dat niet kunnen doen zonder een specifieke motivering die gebaseerd is op andere aanwijzingen dat er (toch) sprake is van verkoop, afleveren of verstrekken van (hard-)drugs.
De aanwezigheid van een flinke hoeveelheid hennep en hasjiesj zou, zoals zijdens de burgemeester desgevraagd ter zitting is bevestigd, slechts hebben geleid tot een waarschuwing en niet tot een sluiting van de woning, waarbij in het midden kan worden gelaten of dat in totaal 2840 gr (politie) of in totaal 1,8 kg (verzoeker) was.
6.5.
Het voorgaande leidt al tot het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar naar alle verwachting niet ongewijzigd in stand zal kunnen blijven.
6.6.
Verzoeker heeft gesteld dat het beleid dat bij een eerste constatering van de aanwezigheid van harddrugs direct een sluiting voor drie jaar volgt, zodanig buiten proportie is dat hier in feite sprake is van een bestraffende sanctie; dat die sanctie in ieder geval niet nodig is voor het met artikel 13b Opiumwet beoogde doel en zelfs dat die sanctie in dit geval niet effectief zou zijn omdat verzoeker dan naar het naastgelegen niet gesloten pand zou kunnen verhuizen.
6.7.
Naar aanleiding van die grond overweegt de voorzieningenrechter dat hetgeen zijdens de burgemeester is aangevoerd ter onderbouwing van die beleidskeuze niet overtuigt. Het doel van de wetgever was om het mogelijk te maken dat een bestuursrechtelijke reparatoire sanctie kan worden opgelegd om de schendingen van de openbare orde en veiligheid die (kunnen) samenhangen met de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs te beëindigen. Populair gezegd – is de sanctie bedoeld om de “loop eruit te krijgen”.
Hoewel kan worden onderkend dat een sluiting van drie jaar wel vermoedelijk wel effectief zal zijn om “de loop eruit te krijgen”, overweegt de voorzieningenrechter dat hij het zeer aannemelijk acht dat een veel kortere sluiting ook dat effect kan hebben. Voorts lijkt een zo lange sluiting van een woning na een eerste constatering van de enkele aanwezigheid van harddrugs een punitief karakter te hebben, zodat een dergelijke sanctie niet kan worden gebaseerd op artikel 13b Opiumwet.
Ook om deze reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet ongewijzigd in stand zal kunnen blijven.
7. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen, door het bestreden besluit, zoals gewijzigd op 14 december 2015, te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarom moet de burgemeester het betaalde griffierecht aan verzoeker vergoeden.
De voorzieningenrechter zal de burgemeester veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die verzoeker wegens de door [naam gemachtigde] verleende rechtsbijstand heeft gemaakt. De voorzieningenrechter stelt deze kosten – met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht – vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit, zoals gewijzigd op 14 december 2015, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 167 aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten, tot een bedrag van € 980.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.