Op 21 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 15/7691. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens woning door de burgemeester van Roosendaal was gesloten voor een periode van drie jaar na het aantreffen van harddrugs. De burgemeester had op 24 november 2015 besloten om het pand van de verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na de constatering van harddrugs op 28 augustus 2015. De verzoeker voerde aan dat de aangetroffen hoeveelheden harddrugs niet de beleidsmatig als gebruikershoeveelheden aangemerkte hoeveelheden overschreden en dat de sluiting van drie jaar onredelijk was. Tijdens de zitting op 17 december 2015 werd duidelijk dat er twijfels bestonden over de juistheid van de aangetroffen hoeveelheden en de toepassing van het beleid door de burgemeester. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende twijfel bestond over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en dat de sluiting van drie jaar een punitief karakter had, wat niet in lijn was met de doelstellingen van de Opiumwet. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en veroordeelde de burgemeester tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.