Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende BV en de inspecteur van de Belastingdienst over de crisisheffing die van toepassing was op de loonheffing over het tijdvak van 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afdracht van loonheffing, die een bedrag van € 13.279 omvatte, waarvan € 6.663 betrekking had op de zogenaamde pseudo-eindheffing hoge lonen, ook wel crisisheffing genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 23 april 2013 aangifte had gedaan en dat het bezwaar door de inspecteur op 19 december 2013 was afgewezen. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 4 december 2015 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. De belanghebbende heeft aangegeven dat zij een uitspraak van de rechtbank wenste, ondanks dat de Hoge Raad op 29 januari 2016 had geoordeeld dat de crisisheffing een wettelijke grondslag had en niet in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de stellingen van de belanghebbende niet konden slagen, omdat er geen sprake was van een 'excessive burden' en dat de crisisheffing niet in strijd was met de relevante artikelen van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.