ECLI:NL:RBZWB:2015:980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5060
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en zorgvuldigheidsbeginsel in belastingrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking die aan belanghebbende was opgelegd. De informatiebeschikking, gedateerd 9 juli 2013, betrof de verplichting van belanghebbende om informatie te verstrekken met betrekking tot een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. De inspecteur had de beschikking gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2014, waarop belanghebbende beroep instelde. De rechtbank heeft de procedure en de correspondentie tussen partijen uitvoerig besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld bij het opstellen van de informatiebeschikking. Belanghebbende had niet voldaan aan de informatieverplichtingen, en de rechtbank concludeerde dat de informatiebeschikking in stand kon blijven voor bepaalde vragen, terwijl andere vragen gedeeltelijk herzien dienden te worden. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en een termijn gesteld voor het voldoen aan de resterende informatieverplichtingen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de communicatie tussen belastingplichtigen en de belastingdienst, evenals de noodzaak voor belastingplichtigen om aan hun informatieverplichtingen te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/5060
uitspraak van 18 februari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met de betrekking tot de aan haar op te leggen aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) voor het jaar 2009 een informatiebeschikking met dagtekening 9 juli 2013 gegeven. Bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2014 is deze beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 augustus 2014, ontvangen bij de rechtbank op 12 augustus 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende haar gemachtigde [gemachtigde], en namens de inspecteur, [verweerder]. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Bij brief van 22 januari 2015 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat in plaats van een mondelinge uitspraak een schriftelijke uitspraak wordt gedaan.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Gang van zaken tot en met de informatiebeschikking
2.1.
In de periode tussen 21 december 2012 tot en met 4 april 2013 is tussen partijen gecorrespondeerd in het kader van de behandeling door de inspecteur van de aangifte vpb over het jaar 2009 van belanghebbende. Belanghebbende heeft daarbij desgevraagd op verscheidene momenten (25 januari 2013, 15 februari 2013 en 4 april 2013) informatie verstrekt aan de inspecteur.
2.2.
Bij brief van 23 mei 2013 heeft belanghebbende een verslag gemaakt van een op 10 april 2013 gehouden bespreking met de inspecteur, bij welk verslag belanghebbende ook haar visie geeft.
2.3.
Bij brief van 6 juni 2013 reageert de inspecteur op de brief van 23 mei 2013 en vermeldt hij welke informatie nog verstrekt dient te worden. Deze brief luidt wat betreft dit laatste aspect als volgt:

Zoals hierboven al aangegeven ontvang ik graag van u alsnog nadere bescheiden waaruit duidelijk wordt op welke datum met wie en waarover is onderhandeld, alsmede een vastlegging van deze afspraken. Ook verzoek ik u de kopieën van de facturen inclusief specificatie van de advocaat van [belanghebbende] B.V. te verstrekken.
Gedurende onze bespreking is aan u verzocht een nadere onderbouwing inclusief bescheiden te verstrekken inzake de in aanmerking genomen kosten van € 905.819. Tijdens het telefoongesprek van 23 mei j.l. heeft u toegezegd deze samen met uw brief toe te sturen. Helaas heb ik deze niet aan mogen treffen. Ik verzoek u deze alsnog toe te sturen.”
2.4.
Bij e-mail van 11 juni 2013 reageert belanghebbende voor zover van belang als volgt:
“Op basis van de informatie waarover wij beschikken, hebben wij getracht uw vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Zoals bij u bekend heeft [A] destijds voor [belanghebbende] deze transactie begeleid en zij beschikken over het gehele dossier. Wij beschikken niet over de informatie die u vraagt, wat de reden is dat wij [A] hebben benaderd. [A] heeft al aangegeven dat zij de dossiers uit het centrale archief hebben opgevraagd. (…) Voorop staat dat u zo snel mogelijk van de gevraagde informatie wordt voorzien.
Verder heb ik van de adviseur van de rederij bijgevoegde specificatie van de kosten ontvangen. Wij zijn er op voorhand vanuit gegaan dat u meer gespecificeerde documentatie wenst dan bijgevoegde specificatie, hetgeen is opgevraagd bij de rederij. [A] heeft overigens ook de jaarrekening 2009 van [belanghebbende] BV opgesteld (…). Mogelijk dat in deze dossiers ook meer gespecificeerde documentatie is opgenomen omtrent de kosten. Ook hiervoor geldt, dat de informatie zo spoedig aan u wordt toegezonden.”
2.5.
Met dagtekening 9 juli 2013 neemt de inspecteur de informatiebeschikking. Deze informatiebeschikking luidt voor zover van belang als volgt:
“Deze verzoeken zijn aan u gedaan tijdens onze bespreking van 10 april 2013 en nogmaals in de brief van 6 juni 2013. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan. Het gaat om de volgende informatie:
-
Op welke datums en met wie is er onderhandeld over de overname van de bouwcontracten en het overnemen van de aandelen in [B BV]?
-
Wanneer is er over welke zaken onderhandeld? Ik verzoek u kopieën van de verslagen mee te sturen.
-
Kopieën van de facturen van de advocaat van [belanghebbende] B.V. – inclusief specificatie – welke betrekking hebben op:
[volgt opsomming; rechtbank]
-
Een nadere onderbouwing inclusief bescheiden inzake de in aanmerking te nemen kosten van € 905.819. Op 11 juni 2013 is er een globaal overzicht aan mij verstuurd waaruit blijkt dat een deel bestaat uit projectkosten en een ander deel uit vergoeding rederij. Ik verzoek u een uitgebreide specificatie evenals kopieën van facturen te verstrekken.”
Deze in de informatiebeschikking gestelde en onderscheiden vragen zullen hierna ook worden aangeduid als respectievelijk infob-vraag 1, infob-vraag 2, infob-vraag 3 en infob-vraag 4.
Gang van zaken na informatiebeschikking tot en met uitspraak op bezwaar
2.6.
Na indiening van het bezwaarschrift verstrekt belanghebbende bij brief van 20 september 2013 enige informatie. Deze brief luidt voor zover van belang als volgt:
“Wel doe ik u alvast de volgende informatie toekomen:
Declaratie van (…) [advocatenkantoor] aan [A]; het in ons bezit zijnde exemplaar is nog in concept (…). De factuur is voorzien van een uitgebreide specificatie.
Een drietal overeenkomsten inzake de projectkosten ad € 905.819, inclusief de facturen. (…)”
2.7.
Bij brief van 11 oktober 2013 informeert belanghebbende de inspecteur als volgt:
“Ik houd de volgorde aan van uw vraagstelling.
• De bouwcontracten zijn overgedragen bij overeenkomst d.d. 7 juli 2009. Deze contracten zijn in uw bezit. De directie van [belanghebbende] BV is niet rechtstreeks betrokken geweest bij deze transactie en kan daarover uit eigen wetenschap dan ook geen nadere informatie verstrekken. Deze informatie zal opgevraagd moeten worden bij de overdracht betrokken partijen.
• De aandelen in [B BV] zijn op [datum] 2009 verkocht door [belanghebbende] BV aan [C BV]. Over vele elementen van deze overeenkomst heeft overleg plaatsgevonden tussen de adviseurs van verkoper en [D], directeur van [C BV]. De adviseurs van verkopers waren vertegenwoordigers van [A] (…) en advocaten van [advocatenkantoor]. Dit overleg heeft per telefoon en via mailverkeer plaatsgevonden. Het traject verliep grosso modo als volgt: koper stelde een concept overeenkomst op, waarop verkoper vervolgens commentaar leverde, middels tekstuele aanpassingen, waarop koper vervolgens reageerde et cetera. Waar nodig vond nadere telefonische afstemming plaats.
• Uw laatste vraag is zeer algemeen van aard, te algemeen om daarop thans een concreet antwoord te geven. Volgens mijn informatie heeft u de relevante contracten in uw bezit. U kunt ervan uitgaan dat over de relevante zaken tussen de contractspartijen overleg heeft plaatsgevonden. Ik beschik niet over besprekingsverslagen. Qua procedure zijn ook deze contracten tot stand gekomen op de wijze zoals ik hierboven al heb omschreven.”
2.8.
Bij brief van 5 november 2013 geeft de inspecteur zijn voorlopig oordeel over (de gronden van) het bezwaar. De inspecteur geeft verder aan dat ook na ontvangst van de informatie bij de in 2.6 en 2.7 vermelde brieven niet is voldaan aan de informatieverplichting. De brief luidt voor zover van belang:
Ontbrekende informatie
Ik herhaal nogmaals hieronder de informatie welke tot op heden ontbreekt (…)
- Op welke datums en met wie is onderhandeld over de overname van de bouwcontracten en het overnemen van de aandelen in [B BV]?
- Wanneer is er over welke zaken onderhandeld. Ik verzoek u kopieën van verslagen mee te sturen. Onder kopieën van verslagen wordt mede verstaan afschriften van het tussen (de adviseurs van) belanghebbende en derden gewisselde e-mailverkeer, de gewisselde concept-overeenkomsten, de aantekeningen van het daarop geleverde commentaar en de telefoonnotities van belanghebbende en zijn adviseurs
- Kopieën van de facturen van de advocaat van [belanghebbende] B.V. – inclusie specificatie – welke betrekking hebben op de in de informatiebeschikking genoemde transacties. U heeft weliswaar een declaratiespecificatie en een concept declaratie verstrekt van [A], een afschrift van de (originele) facturen ontbreekt tot op heden.
Horen
Mocht u niet volledig aan mijn verzoek voldoen dat zal ik uw bezwaar tegen de informatiebeschikking afwijzen. Voor ik hiertoe overga stel ik u in de gelegenheid te worden gehoord. Ik verzoek u – indien u gebruik wenst te maken van het recht te worden gehoord – hiertoe met mij een afspraak te maken (…)”
2.9.
Na de brief van 5 november 2013 vindt enige correspondentie plaats waarin de inspecteur onder meer een rappel stuurt. Vervolgens stuurt belanghebbende bij brief van 4 april 2013 een kopie van de originele factuur van [advocatenkantoor] met de achterliggende specificatie. Verder meldt belanghebbende met verwijzing naar het arrest BNB 2006/21 inzake het fair play-beginsel het volgende:

Verder heb ik enige informatie ontvangen van [A] met mailverkeer tussen de diverse betrokken adviseurs bij de transactie. Ik ben echter van mening dat deze informatie niet verstrekt hoeft te worden op basis van voornoemd arrest.”
2.10.
Bij brief van 11 juni 2014 reageert de inspecteur het standpunt dat de gevraagde informatie niet hoeft te worden verstrekt. De brief eindigt met:
“Wij hebben afgesproken dat ik mijn in het telefoongesprek weergegeven standpunt op papier zou zetten en aan u zou sturen, zodat u met de andere betrokken adviseurs kunt overleggen. Ik zal binnen enkele weken na heden opnieuw telefonisch contact met u opnemen om uw (nadere) standpunt te vernemen.”
2.11.
Bij uitspraak op bezwaar gedaan bij brief met dagtekening 9 juli 2014 is de informatiebeschikking gehandhaafd. Als motivering wordt onder meer gegeven:
“De inspecteur heeft (…) terecht op grond van art. 52a AWR een informatiebeschikking afgegeven. De door u hiertegen ingebrachte bezwaren heb ik hierboven weerlegd.
Uw cliënte heeft (nog steeds) niet voldaan aan de op haar rustende informatieverplichting; de informatiebeschikking is terecht afgegeven. De in de bezwaarfase alsnog verstrekte informatie is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te kunnen komen.”

3.Geschil

3.1.
In aanmerking genomen dat belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd dat haar gronden in bezwaar ook gronden in beroep zijn, is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Dient de informatiebeschikking vernietigd te worden omdat deze de inspecteur bij de totstandkoming daarvan in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld?
Staat het fair play-beginsel in de weg aan de informatieverplichting?
Dient de uitspraak op bezwaar vernietigd te worden omdat deze onzorgvuldig tot stand is gekomen?
Dient de uitspraak op bezwaar vernietigd te worden omdat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en het dossier in te zien?
Is aan de informatieverplichting voldaan?
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
4.1.
Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel (…) 47 (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
Artikel 47 van de AWR luidt voor zover van belang als volgt:
“1. Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;”
Geschilpunt 1: Onzorgvuldig gehandeld bij totstandkoming informatiebeschikking?
4.2.
Belanghebbende heeft – in zijn bezwaarschrift – aangevoerd dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van de informatiebeschikking. Daartoe heeft belanghebbende ten eerste aangevoerd dat de onzorgvuldigheid erin bestaat dat niet eerder kenbaar is gemaakt dat tot het opmaken van een informatiebeschikking zou worden overgegaan, aldus belanghebbende. In dit kader voert belanghebbende ook aan dat de informatiebeschikking aan de gemachtigde is toegestuurd bij brief met dagtekening 6 juni 2013, wat dezelfde dag is als de dagtekening van de in 2.3 vermelde brief met verzoek om informatie.
4.2.1.
Het enkele feit dat de inspecteur niet voorafgaand aan de informatiebeschikking kenbaar heeft gemaakt dat tot het opmaken van een informatiebeschikking zou worden overgegaan, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er onzorgvuldig is gehandeld. Daarbij is van belang dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de indieners van het wetsvoorstel bewust ervan hebben afgezien om erin te voorzien dat een inspecteur eerst de belastingplichtige in gebreke dient te stellen voordat hij een informatiebeschikking afgeeft (zie Kamerstukken II 2008/09, 30 645, nr. 15, p. 2 naar aanleiding van een advies van de Raad van State om daarin wel te voorzien):
“Het voorschrijven van een ingebrekestelling zou volgens de indieners miskennen dat inspecteur en belastingplichtige al (uitgebreid) met elkaar in contact zijn geweest over de beantwoording van bepaalde vragen voordat er sprake is van een infobeschikking. Het tussenschuiven van een nieuwe fase verzwaart de procedure en werpt de vraag op wat nog het verschil is tussen de voorfase (waarin ook al een termijn wordt gesteld) en die tussen de ingebrekestelling en de infobeschikking. De duidelijkheid over het informatieverzoek wordt immers ook in de beschikking gegeven en in de beschikking wordt ook gewezen op de (mogelijke) gevolgen van omkering en verzwaring van de bewijslast. In feite fungeert de infobeschikking daarmee als een ingebrekestelling.”
4.2.2.
De omstandigheid dat de informatiebeschikking aan de gemachtigde is toegestuurd bij brief met dagtekening 6 juni 2013, leidt niet tot een ander oordeel. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur immers onweersproken als uitleg hiervoor gegeven dat bij de begeleidende brief bij het afschrift van de met dagtekening 9 juli 2013 genomen informatiebeschikking een onjuiste datum is gebruikt.
4.3.
Verder heeft belanghebbende – in zijn bezwaarschrift – aangevoerd dat zij alle informatie wilde verstrekken maar dat zij niet over de gevraagde gegevens beschikte en daarvoor afhankelijk was van derden. De inspecteur heeft daartegenover gewezen op de lange aanloop tot de informatiebeschikking. Verder wijst hij erop dat in de brief van 6 juni 2013 een reactietermijn van 2 weken is gegeven, en dat bij aanvullend e-mailverkeer van 11 en 26 juni 2013 een nadere reactietermijn tot 3 juli 2013 is gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. De verwijzing door de inspecteur naar de lange aanloop gaat niet op. Uit de verzoeken om informatie op 24 januari 2013, 28 januari 2013 en 25 februari 2013 blijkt dat om andere informatie is verzocht dan de informatie in de informatiebeschikking. Verder heeft de inspecteur tegenover de betwisting door belanghebbende (zie bezwaarschrift) niet aannemelijk gemaakt dat tijdens de bespreking van 10 april 2013 om die informatie is verzocht. Dit brengt mee dat slechts als vaststaand kan worden aangenomen dat om de informatie voor het eerst is verzocht bij brief van 6 juni 2013. Verder moet ervan worden uitgegaan – aangezien de daarop betrekking hebbende stelling van de inspecteur door belanghebbende niet bestreden is – dat belanghebbende tot 3 juli 2013 de gelegenheid heeft gekregen om de gevraagde informatie te leveren. Niet gezegd kan worden dat de inspecteur onzorgvuldig gehandeld heeft door na ommekomst van deze gestelde termijn de informatiebeschikking te nemen. Dit zou mogelijk anders zijn indien belanghebbende na de laatste termijnstelling contact had opgenomen met de inspecteur en daarbij voldoende gemotiveerd had aangegeven dat de termijn te kort was, maar niet is gesteld dat dit is gebeurd. Het beroep op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel faalt derhalve. In het midden kan derhalve blijven of bij schending van het zorgvuldigheidsbeginsel de informatiebeschikking wel vernietigd zou hebben moeten worden, in aanmerking genomen dat belanghebbende in de bezwaarfase ruimschoots in de gelegenheid is gesteld deze informatie te verstrekken (vgl. voor dit laatste Hof Amsterdam 1 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3193, r.o. 4.4.2-4.4.3)
Geschilpunt 2: fair play-beginsel
4.4.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende in de brief van 4 april 2014 – naar aanleiding van de brief van de inspecteur van 5 november 2014 met het voorlopige oordeel over het bezwaar – gesteld dat het verzoek van de inspecteur grotendeels ziet op conceptovereenkomsten en e-mailverkeer. Vervolgens heeft zij aangevoerd dat nu het bij dergelijk e-mailverkeer en commentaar op conceptovereenkomsten gaat om juridische en fiscale advisering van een advocaat en fiscalist, deze informatie niet verstrekt hoeft te worden gelet op het fair play-beginsel en het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3140.
Gelet op enerzijds de onderbouwing van deze in beroep aangehaalde bezwaargrond en anderzijds het feit dat vóór 4 april 2014 wel al bepaalde informatie was verstrekt, begrijpt de rechtbank dat deze grond ziet op de (nadere) informatie gevraagd bij infob-vraag 1 en infob-vraag 2. Deze beroepsgrond faalt. Bij infob-vraag 1 en infob-vraag 2 wordt niet om juridische of fiscale adviezen gevraagd maar om, kort gezegd, informatie over de onderhandelingen. Voor zover de informatie al juridische of fiscale adviezen bevat, kan de informatie worden ‘geschoond’. Dit laatste heeft de inspecteur ook gemeld bij brief van 11 juni 2014.
Geschilpunt 3: Onzorgvuldig gehandeld bij totstandkoming uitspraak op bezwaar?
4.5.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de uitspraak op bezwaar vernietigd dient te worden omdat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende voert daartoe in de kern aan dat een zorgvuldig handelende inspecteur aan belanghebbende schriftelijk een termijn had dienen te stellen waarbinnen de gevraagde informatie geleverd diende te worden. “Dat de inspecteur aangeeft een aantal malen telefonisch contact te hebben gezocht met belanghebbendes gemachtigde doet, nog afgezien van de niet controleerbaarheid van de stelling, daaraan niet af”, aldus belanghebbende.
De rechtbank verwerpt het standpunt van belanghebbende. Belanghebbende heeft in wezen vanaf 6 juni 2013 de tijd gehad om de informatie te leveren. Uit het dossier blijkt dat belanghebbende na de brief van 5 november 2013 van de inspecteur om uitstel van informatie heeft verzocht (e-mail van 29 november 2013) en dat de inspecteur vervolgens bij brief van 14 januari 2014 ‘nog eenmaal’ de gelegenheid heeft gehad om te reageren vóór 10 februari 2014. Vervolgens stuurt belanghebbende eerst op 4 april 2014 informatie, waarna na telefonisch contact op 4 juni 2014 de inspecteur op 11 juni 2014 nogmaals een brief stuurt. Tegen deze achtergrond kan bezwaarlijk worden gezegd dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door, zonder dat in zijn laatste brief van 11 juni 2014 een termijn was gesteld, uiteindelijk bij brief met dagtekening 9 juli 2014 uitspraak op bezwaar te doen. Bovendien heeft de inspecteur gesteld dat zij – zoals aangekondigd in haar brief van 11 juni 2014 – telefonisch contact heeft gezocht met (de gemachtigde van) belanghebbende, te weten op 1, 4 en 7 juli 2013, en dat zij daarbij tweemaal de voicemail heeft ingesproken. Belanghebbende heeft dat als zodanig niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist.
Geschilpunt 4: horen; inzien dossier
4.6.
Ingevolge artikel 7:2 van de Awb in verbinding met artikel 25, lid 1, van de AWR in verbinding met paragraaf 8 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (tekst 2014) dient de inspecteur een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Uit de brief van 5 november 2013 (zie 2.8) blijkt dat de inspecteur aan deze verplichting heeft voldaan. In aanmerking genomen dat de inspecteur onbestreden heeft gesteld dat belanghebbende op geen enkel moment heeft aangegeven gebruik te willen maken van zijn hoorrecht, rustte op de inspecteur niet de plicht om voordat hij uitspraak op bezwaar deed nogmaals na te gaan of belanghebbende gehoorde wilde worden. De beroepsgrond van belanghebbende dat zij in de gelegenheid gesteld had dienen te worden om te worden gehoord, faalt derhalve.
Dit geldt eveneens voor de beroepsgrond dat belanghebbende gelegenheid had dienen te krijgen om het dossier in te zien. De mogelijkheid om het dossier in te zien in de bezwaarfase is in het wettelijk systeem gekoppeld aan het horen (artikel 7:4, lid 2, Awb). Aangezien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het recht te worden gehoord, heeft zij zichzelf die mogelijkheid onthouden (vgl. HR 7 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3833). Overigens heeft belanghebbende niet gesteld dat zij verzocht heeft om het dossier in te zien.
Geschilpunt 5: is aan de informatieverplichting voldaan?
4.7.
Belanghebbende heeft kort gezegd aangevoerd dat zij aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan. Deze grond bestaat in wezen uit twee onderdelen: enerzijds wordt aangevoerd dat belanghebbende de gevraagde informatie, althans een deel ervan, alsnog in de bezwaarfase heeft geleverd, en anderzijds wordt aangevoerd dat belanghebbende de (overige) informatie niet kan leveren.
4.8.
Het eerste onderdeel roept de voorafgaande rechtskundige vraag op of bij (de beoordeling in beroep van) de uitspraak op bezwaar tegen een informatiebeschikking rekening dient te worden gehouden met informatie die alsnog in de bezwaarfase is verstrekt. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en motiveert dit als volgt.
4.8.1.
Op grond van de tekst van artikel 52a AWR kan verdedigd worden dat informatie die alsnog in de bezwaarfase wordt verstrekt, op zichzelf niet tot herziening van de informatiebeschikking kan leiden. Redenering bij deze opvatting is dat ter toets voorligt of de informatiebeschikking
destijdsterecht is genomen en dat derhalve naar haar aard
nadienverstrekte informatie voor die toets niet van belang is. In deze redenering gaat het in de bezwaarfase om een zogenoemde
ex tunc-toets.
4.8.2.
In de parlementaire geschiedenis zijn evenwel aanknopingspunten te vinden dat de indieners van het wetsvoorstel ervan uitgaan dat bij de beoordeling in bezwaar rekening wordt gehouden met in de bezwaarfase verstrekte informatie. In dat geval zou het in de bezwaarfase om een
ex nunc-toets gaan. De rechtbank verwijst naar de volgende door haar onderlijnde passages.
In de toelichting op de tweede nota van wijziging – bij welke nota het oorspronkelijke wetsvoorstel ingrijpend is gewijzigd – is het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 2008/09, 30 645, nr. 14, p. 6 en 10-11):
“Tijdens de bezwaarfase geldt dat niet in iedere situatiehet alsnog nakomen van de verplichtingde gevolgen van omkering en verzwaring van de bewijslast kan voorkomen: het is aan de inspecteur te beoordelen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, of hij in de bezwaarfase vasthoudt aan de informatiebeschikking en aan de daaraan verbonden gevolgen van omkering en verzwaring van de bewijslast,dan wel dat hij aanleiding ziet de beschikking te herzienen de daaraan verbonden gevolgen niet in te laten treden. Zou de inspecteur deze discretionaire bevoegdheid niet hebben, dan zou er voor informatieplichtigen mogelijk onvoldoendestimulans zijn om aan informatieverzoeken van de inspecteur te voldoen.
(…)
De beschikking dient niet slechts als aanknopingspunt voor een rechtsingang, maar ook omeen moment van heroverweging te bieden aan zowel de informatieplichtige als aan de inspecteuren om in voorkomende gevallen de gelegenheid te geven om standpunten te verduidelijken. (…)
Degene aan wie de beschikking is gericht, heeft de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen deze beschikking. (…) Wanneer de betrokkene er gedurende de bezwaarperiode van overtuigd raakt dat de verplichting rechtmatig is enhij deze – eventueel na het stellen van een nadere termijn door de inspecteur daartoe – alsnog nakomt, kan de inspecteur daar aanleiding in zien in zijn uitspraak op bezwaar de primaire beschikking te herzien. De procedure kan ertoe leiden dat de genomen beschikking alsnog in bezwaar of beroep wordt heroverwogen.”
4.8.3.
Ook (de motivering van) de afwijzing door de indieners van het advies van de Raad van State om voorafgaand aan de informatiebeschikking de belastingplichtige eerst in gebreke te stellen, geeft een argument voor de opvatting dat indien in de bezwaarfase alsnog informatie wordt gegeven daarmee rekening wordt gehouden bij de uitspraak op bezwaar. Die opvatting past immers beter dan de tegengestelde opvatting bij de karakterisering – door de indieners – van de informatiebeschikking als een soort ingebrekestelling (Kamerstukken II 2008/09, 30 645, nr. 15, p. 2; zie 4.2 hiervoor).
4.8.4.
Het past voorts beter bij het belang van rechtsbescherming – welk belang het primaire belang is dat met de invoering van de informatiebeschikking is beoogd – indien bij de heroverweging in bezwaar de in de bezwaarfase (alsnog) gegeven informatie wordt betrokken. Zou dat niet gebeuren, dan zou de belastingplichtige na de uitspraak op bezwaar nog steeds in het ongewisse zijn of hij met de door hem overgelegde informatie aan zijn informatieverplichting heeft voldaan, hetgeen de rechtszekerheid niet dient.
4.8.5.
Gelet op het voorgaande en aangezien de tekst van artikel 52a van de AWR zich niet tegen een ex-nunc-toets in de bezwaarfase verzet, is de rechtbank van oordeel dat bij de heroverweging van de informatiebeschikking in bezwaar rekening dient te worden gehouden met in de bezwaarfase door de belastingplichtige alsnog verstrekte informatie.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in de bezwaarfase alsnog heeft voldaan aan infob-vraag 3. Bij brief van 20 september 2013 heeft zij de conceptdeclaratie met urenspecificatie verstrekt. In de brief van 5 november 2013 heeft de inspecteur in de kern gemeld dat nog niet voldoende te vinden aangezien een afschrift van de (originele) facturen ontbreekt. Bij brief van 4 april 2014 heeft belanghebbende een kopie van de originele factuur verstrekt (met urenspecificatie). Verder heeft belanghebbende ter zitting onbestreden gesteld dat er niet meer facturen zijn.
Ter zitting heeft de inspecteur aangevoerd deze informatie niet voldoende te vinden, omdat hij daaraan weinig kan ontleden. Zo is niet duidelijk wie de opdracht gaf en verder zijn in de specificatie wel de activiteiten opgesomd maar staat niet waar ze plaatsvonden, aldus de inspecteur. De inspecteur kan niet erin worden gevolgd dat een en ander meebrengt dat belanghebbende niet aan de informatieverplichting heeft voldaan op dit punt. De rechtbank constateert – mede gelet op de brief van 5 november 2013 van de inspecteur – dat de informatie die is gegeven bij brief van 4 april 2014, op zichzelf beantwoordt aan de infob-vraag 3. Dat is als zodanig ook niet bestreden door de inspecteur. Dat de gegeven informatie weliswaar weer vervolgvragen oproept, kan er niet aan afdoen dat belanghebbende aan zijn informatieverplichtingen op dit punt heeft voldaan. Daarbij is van belang dat de vervolgvragen die de inspecteur adresseert niet zijn aan te merken als (verdiepende) vragen die vallen binnen het kader van de eerder gestelde infob-vraag 3, maar nieuwe vragen buiten dat kader zijn.
4.10.
De rechtbank is voorts van oordeel dat belanghebbende in de bezwaarfase heeft voldaan aan infob-vraag 4. Bij brief van 20 september 2013 heeft belanghebbende informatie verstrekt die op die vraag betrekking heeft. Aan de inspecteur moet worden toegegeven dat deze informatie weinig diepgaand is, maar belanghebbende mocht er door het verdere verloop in de bezwaarfase van uitgaan dat dit voldoende was. In de brief van 5 november 2013 van de inspecteur staat immers de informatie waarop infob-vraag 4 betrekking heeft, niet meer onder ‘ontbrekende informatie’ genoemd. Ter zitting heeft de inspecteur weliswaar aangevoerd dat dit een vergissing was, maar niet gezegd kan worden dat dit voor belanghebbende duidelijk moest zijn. Daarbij komt dat ook uit de vervolgbrieven niet blijkt dat de inspecteur op dit punt om verdere informatie heeft verzocht of anderszins heeft gemeld de geleverde informatie niet voldoende te vinden.
4.11.
Belanghebbende heeft niet gemotiveerd aangevoerd dat zij de informatie die bij infob-vraag 1 en infob-vraag 2 wordt gevraagd, volledig heeft geleverd in de bezwaarfase. Dit blijkt evenmin uit de stukken. Bij brief van 11 oktober 2013 is weliswaar enige informatie geleverd, maar dit betreft niet de volledige gevraagde informatie. Zo heeft belanghebbende geen informatie verstrekt over de datums waarop, met wie en over welke zaken onderhandeld is, en heeft zij de gevraagde documentatie over de onderhandelingen niet verstrekt.
4.12.
Het tweede onderdeel van de in 4.7 vermelde beroepsgrond houdt, in de kern, in dat belanghebbende aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan aangezien zij de informatie die zij kon leveren, heeft geleverd, en zij meer informatie niet kan leveren. Ter zitting heeft belanghebbende evenwel gemeld informatie te hebben gekregen over de onderhandelingen en deze te willen aanbieden. Daarmee staat vast dat belanghebbende in elk geval de gevraagde informatie gedeeltelijk kan geven, en ontvalt de grond aan haar stelling dat zij niet meer informatie kan geven. Overigens verdient opmerking dat van belanghebbende gevergd kan worden dat zij bij [A] – die voor belanghebbende de transacties heeft begeleid – de door de inspecteur verzochte informatie opvraagt.
Belanghebbende heeft ter zitting nog aangevoerd te vrezen dat de inspecteur de te leveren informatie weer niet voldoende zal vinden. Indien belanghebbende hiermee bedoelt te betogen dat de informatieverzoeken onvoldoende specifiek zijn, kan de rechtbank belanghebbende hierin niet volgen. Infob-vraag 1 en infob-vraag 2 ziet op informatie over wanneer, met wie en over welke zaken onderhandeld is, en vraagt naar kopieën van verslagen over de onderhandelingen. Niet valt in te zien dat dit niet voldoende specifieke informatieverzoeken zijn.
Voorts heeft belanghebbende ter zitting nog aangevoerd dat de inspecteur reeds over de gevraagde informatie beschikt via derden en daarom geen belang heeft bij haar informatieverzoek. Deze grond faalt. Nog ervan afgezien dat de inspecteur heeft betwist dat zij alle gevraagde informatie heeft, heeft zij terecht aangevoerd dat ook indien dat wel het geval is, dit niet afdoet aan de verplichting van belanghebbende. Bovendien kan de inspecteur ook dan belang hebben bij de informatieverstrekking omdat, zoals de inspecteur heeft aangevoerd, dan vergelijking van de verkregen informatie mogelijk is.
Conclusie; termijnstelling
4.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase alsnog voldaan aan haar informatieverplichtingen voor zover zij infob-vraag 3 en infob-vraag 4 betreffen. Dit leidt gelet op hetgeen in 4.8 is overwogen, tot de conclusie dat de informatiebeschikking bij de uitspraak op bezwaar in zoverre had moeten worden herzien. Nu dit nagelaten is, dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. De informatiebeschikking kan in stand blijven wat betreft de infob-vraag 1 en infob-vraag 2.
4.14.
De rechtbank stelt op grond van artikel 27e, lid 2, van de AWR een nieuwe termijn voor het voldoen aan infob-vraag 1 en infob-vraag 2. Artikel 27e, lid 2, van de AWR knoopt naar de letter weliswaar aan bij een ongegrondverklaring van het beroep, terwijl hier sprake is van een gegrond beroep, maar gelet op de strekking van artikel 27e, lid 2, van de AWR ligt het in de rede om ook indien de informatiebeschikking gedeeltelijk wordt gehandhaafd een termijn te geven. De bedoelde termijn wordt, nu partijen zich daarin ter zitting konden vinden, op zes weken gesteld.
4.15.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende in de bezwaarfase verzocht heeft om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • herziet de informatiebeschikking in zoverre dat gehandhaafd blijven het informatieverzoek “Op welke datums en met wie is onderhandeld over de overname van bouwcontracten en het overnemen van de aandelen in [B BV]?” en het informatieverzoek “Wanneer is over welke zaken onderhandeld? Ik verzoek u kopieën van de verslagen mee te sturen.”;
  • stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan deze informatieverzoeken te voldoen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 974;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.