ECLI:NL:GHAMS:2014:3193

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
13/00385
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieverplichting bij buitenlandse bankrekening en aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de informatieverplichting van belanghebbende met betrekking tot een buitenlandse bankrekening. De inspecteur van de Belastingdienst had vastgesteld dat belanghebbende niet had voldaan aan zijn informatieverplichting met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. De inspecteur had op 14 augustus 2012 een informatiebeschikking afgegeven, waarin hij belanghebbende verzocht om informatie over de buitenlandse bankrekening, die hij in 1997 zou hebben gehad. Belanghebbende had in zijn bezwaarschrift aangegeven geen buitenlandse bankrekening te hebben, maar de inspecteur handhaafde de informatiebeschikking. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur op basis van de beschikbare informatie, waaronder een renseignement over de bankrekening, terecht had geconcludeerd dat de gevraagde gegevens van belang konden zijn voor de belastingheffing. Het Hof stelde vast dat belanghebbende niet had voldaan aan zijn informatieplicht, omdat hij geen antwoord had gegeven op de vragen over de aanwending van het vermogen van de buitenlandse bankrekening. Het Hof ging voorbij aan het argument van belanghebbende dat de inspecteur vragen had gesteld die niet eerder waren geformuleerd, omdat hij in de bezwaarfase voldoende gelegenheid had gekregen om te antwoorden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en gaf belanghebbende een termijn van zes weken om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00385
1 mei 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/340 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 augustus 2012 vastgesteld dat belanghebbende met betrekking tot een hem op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 niet heeft voldaan aan een op hem rustende informatieverplichting (informatiebeschikking).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 december 2012, de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 7 juni 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard en belanghebbende vanaf de datum van de uitspraak gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid gesteld alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij de rechtbank ingekomen op 26 juni 2013 en door de rechtbank doorgezonden aan het Hof. Het beroep is aangevuld bij brieven met bijlagen van 7 juli 2013 en 4 februari 2014.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin – zoals hierna ook overigens in citaten van de uitspraak van de rechtbank – aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’:
“2.1. Verweerder heeft een renseignement ontvangen inzake een bij [bank] in [land] (hierna: [bank]) aangehouden rekening met rekeningnummer [rekeningnummer].
2.2. Naar aanleiding van dit renseignement heeft verweerder navorderingsaanslagen voor de jaren 1991 tot en met 2000 inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegd. Daarbij zijn boetes en verhogingen opgelegd.
In het door eiser tegen deze navorderingsaanslagen ingestelde beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van 10 februari 2011, nrs. 04/02749, 04/02750 en 04/02751, het aannemelijk geacht dat sprake is van een juiste identificatie van eiser als rekeninghouder en dat aannemelijk is geworden dat eiser in genoemde jaren een bankrekening heeft aangehou-den bij [bank]. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 april 2012, nr. 11/01440, deze uitspraak gehandhaafd voor zover het de opgelegde navorderingsaanslagen betreft. Genoemde uit-spraak is vernietigd uitsluitend voor zover het genoemde verhogingen en boetes betreft en de Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar een ander Gerechtshof voor verdere behandeling met inachtneming van het arrest.
2.3.
Voor de jaren 2001 tot en met 2008 heeft verweerder de aangiften ib/pvv van eiser van-wege de [bank]-rekening gecorrigeerd. De bezwaarschriftprocedures tegen deze correcties zijn aangehouden in afwachting van de nog lopende gerechtelijke procedures inzake de eerderge-noemde navorderingsaanslagen.
2.4.
Op 30 maart 2010 heeft eiser zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van 25 juli 2012 eiser verzocht om informatie te verstrekken. Eiser heeft bij brief van 11 augustus 2012 aan verweerder medegedeeld niet in het bezit te zijn van een buitenlandse bankrekening.
2.5.
In de nadien vastgestelde informatiebeschikking met dagtekening 14 augustus 2012 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u en/of uw (ex)partner
aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen op
1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de [bank]-rekening gestalde vermogen in 2009
aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op
welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in
kopie) te overleggen.
(…)
Als u niet aan uw informatieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking
onherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk ‘te doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.
(…)”
2.6. Eiser heeft als bijlage bij het bezwaarschrift tegen deze informatiebeschikking een brief van [bank] d.d. 4 december 2007 gevoegd met de navolgende inhoud:
“(…)
Wij bevestigen dat wij uw brief op 22 november 2007 in goede orde hebben ontvangen.
Gevolggevend aan Uw verzoek wensen wij U eraan te herinneren dat onze bank, in overstemming met het Algemeen Reglement der Verrichtingen, over het recht beschikt om de gearchiveerde documenten en bewijsstukken te vernietigen die de wettelijke bewaartijd van 10 jaar overschrijden.
Om deze reden voert de bank geen opzoekingen uit voor verrichtingen die deze periode voor afgaan en dienen wij U tot onze spijt mee dat wij geen gunstig gevolg kunnen geven aan Uw verzoek.
(…)”
Op verzoek van eiser is een kopie van bovengenoemde brief aan eiser verzonden bij brieven van [bank] gedagtekend 30 oktober 2008 en 21 november 2011.”
2.2.
Nu partijen tegen de hiervoor vermelde feiten geen bezwaren hebben geuit zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof op basis van zowel in beroep als in hoger beroep overgelegde stukken nog het volgende toe.
2.3.
In een e-mail van 23 mei 2013 aan [bank] te [land] (hierna: [bank]) heeft belanghebbende bij deze bank informatie opgevraagd, onder meer met betrekking tot mogelijk nog bij de bank aanwezige ‘bankschriften’. Hierop is door [bank] bij brief van 7 juni 2013 als volgt geantwoord:
“Gevolggevend aan uw verzoek, wensen wij u eraan te herinneren dat onze bank, in overeenstemming met het Algemeen Reglement der Verrichtingen, over het recht beschikt om de gearchiveerde documenten en bewijsstukken te vernietigen die de wettelijke bewaartijd van 10 jaar overschrijden.
Om deze reden voert de bank geen opzoekingen uit voor verrichtingen die deze periode voorafgaan en dienen wij u tot onze spijt mee te delen dat wij geen gunstig gevolg kunnen geven aan uw verzoek.”
2.4.
Tot de stukken behoort een kopie van een mutatieoverzicht van [bank], gedagtekend 30 november 2007, met betrekking tot een – naar het Hof begrijpt – in 1997 door belanghebbende bij die bank aangehouden rekening met nummer [rekeningnummer] in Nederlandse guldens en waaruit blijkt dat van die rekening in 1997 een bedrag van
fl. 131.180,28 is opgenomen en dat het saldo van die rekening op 27 maart 1997 nihil bedraagt.
2.5. In een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 25 juli 2012 is onder meer vermeld:
“Om [de aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009] te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie nodig. (…)
Voordeel uit sparen en beleggen (box 3)
Bezittingen: specificatieUit mijn gegevens blijkt dat u op 1 januari 2009 buitenlandse bankrekening(en) in uw bezit heeft.
(…)
Om uw voordeel uit sparen en beleggen op het
juistebedrag te kunnen vaststellen, verzoek ik u mij de volgende informatie te sturen:
- een specificatie en bewijsstukken van de waarde van de buitenlandse bankrekening(en) op 1 januari 2009 en op 31 december 2009;
(…).”
2.6.
In antwoord op deze brief heeft belanghebbende bij brief van 11 augustus 2012 verklaard dat hij niet over een buitenlandse bankrekening beschikt.
2.7.
In het bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking, gedagtekend 20 september 2012, is onder meer vermeld:
“U bent er van uitgegaan dat ik een buitenlandse bankrekening heb aangehouden in het jaar 2009.
Ik heb geen buitenlandse bankrekening aangehouden in het jaar 2009.”
2.8.
In een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 17 oktober 2012 is onder meer vermeld:
“Informatie bij de Belastingdienst
De Belastingdienst heeft in 2002 de beschikking gekregen over informatie van rekeninghouders bij de [bank] (…). Uit de gegevens bleek dat u en/of uw partner een rekening aanhield(en) bij deze Bank. Het saldo op die rekening bedroeg volgens de informatie op 31 januari 1994 f 139.194. (…) Op basis van deze gegevens heeft de Belastingdienst u om nadere informatie gevraagd. (…)
Het zou (…) kunnen dat die rekening nu niet meer bestaat. Dat neemt niet weg dat de rekening er tot 1997 wel is geweest. Wanneer de rekening in 1996 is opgeheven is het saldo overgeheveld naar andere rekeningen of door u opgenomen. U heeft daarvan geen informatie willen verstrekken.”
2.9.
In een brief van de inspecteur van 20 november 2012 is belanghebbende nog een keer in de gelegenheid gesteld op de brief van 17 oktober 2012 te reageren.
2.10.
In de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:
“In de brief van 25 juli 2012 (de vragenbrief bij de aanslagregeling) en de informatiebeschik-king zijn gegevens en inlichtingen gevraagd die relevant en noodzakelijk zijn om een juiste aanslag te kunnen vaststellen.
U heeft deze inlichtingen en gegevens niet verstrekt.”
2.11.
In een op verzoek van belanghebbende verstrekte toelichting op het onder 2.4 vermelde mutatieoverzicht, een e-mailbericht van [bank] aan belanghebbende van 19 december 2013, is onder meer het volgende vermeld:
“De rekening [rekeningnummer] is een [onderrekening] van stamrekening [rekeningnummer]. Het betreft de spaarrekening in NLG. Dit is dus geen aparte rekening maar een onderrekening gekoppeld aan stamnummer [rekeningnummer].
Zo heeft u ook bv rekening [rekeningnummer], hier gaat het om een onderrekening in USD.”
2.12. In het proces-verbaal van de zitting van het Hof is onder meer het volgende vermeld:
“(De inspecteur:) U houdt mij de volgende passage uit mijn brief aan belanghebbende van 25 juli 2012 voor:
“Uit mijn gegevens blijkt dat u op 1 januari 2009 buitenlandse bankrekening(en) in uw bezit heeft.”
Op uw vraag welke gegevens de inspecteur dan in zijn bezit had, antwoord ik dat deze zin per abuis niet juist zal zijn geformuleerd. Er is in het verleden geconstateerd dat belanghebbende een buitenlandse rekening heeft (gehad), maar we beschikten niet over gegevens over het bezit van een buitenlandse bankrekening op 1 januari 2009.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof de rechtmatigheid van de informatiebeschikking in geschil.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het geschil als volgt beoordeeld:
“4.1.1. In artikel 52a, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(hierna: de AWR) is bepaald:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.
2. De termijn voor de vaststelling van een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of het nemen van een beschikking wordt verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen verplichtingen heeft voldaan en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd.”
4.1.2. In artikel 25, derde lid, van de AWR is bepaald:
“3. Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of beschikking gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die belastingaanslag of beschikking onjuist is. (…)”
4.1.3. In artikel 27e, eerste en tweede lid, van de AWR is bepaald:
“1. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
2. Indien de rechtbank het beroep tegen een in artikel 52a, eerste lid, bedoelde informatiebeschikking ongegrond verklaart, stelt de rechtbank een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in die beschikking bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.”
4.1.4.
Artikel 47, eerste lid, van de AWR luidt:
“Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”
4.1.5.
Artikel 49, eerste lid, van de AWR luidt:
“De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze — zulks ter keuze van de inspecteur — en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.”
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder op basis van de hem ter beschikking staande informatie bestaande uit het renseignement en de uitkomst van de door eiser tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 1991 tot en met 2000 gevoerde procedures zich op het standpunt stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Dit neemt niet weg dat verweerder op grond van artikel 47 AWR alleen informatie kan vragen waarover een belastingplichtige beschikt of waarover hij met redelij-kerwijs van hem te verlangen moeite, de beschikking kan krijgen.
4.3. Volgens eiser heeft hij met de onder punt 2.6 genoemde brief van [bank] openheid van zaken gegeven zodat geen sprake is van het weigeren om informatie te verstrekken. Zoals verweerder terecht heeft aangegeven, volgt uit deze brief slechts dat documenten en bewijs-stukken ouder dan 10 jaar niet worden verstrekt. Deze brief zegt niets over de vraag of eiser genoemde rekening ooit heeft gehad, of deze rekening nog bestond of op dit moment nog bestaat, of dat deze rekening op enig moment is opgeheven, dan wel tot 1997 heeft bestaan. Voorts is niet duidelijk welke gegevens eiser in zijn verzoeken bij [bank] heeft opgevraagd. De enkele opmerking ter zitting dat hij aan [bank] heeft gevraagd om alle gegevens die bij die bank over hem bekend zijn, kan niet worden geverifieerd en de beantwoording van [bank] sluit hier niet op aan, zodat de rechtbank eiser niet volgt in zijn stellingname. Het lag op de weg van eiser de door verweerder gestelde vragen nader te beantwoorden. Eisers verklaring ter zitting dat hij zich niet kan herinneren dat hij in [land] ooit een bankrekening heeft geopend, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en in dit verband dan ook onvoldoen-de. Voor zover eiser heeft betoogd dat de rekening is opgeheven en het saldo consumptief is besteed, ligt het eveneens op zijn weg nadere uitleg te geven al dan niet met onderbouwing van stukken. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat eiser de in de informatiebeschikking gestelde vragen volledig heeft beantwoord. Eiser heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn wettelijke informatieplicht voldaan.
4.4. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de informatiebeschikking te-recht is afgegeven.
4.5.
De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking verzochte gegevens te verstrekken.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij op 23 mei 2013 een onderhoud heeft gehad met de inspecteur, dat in dat onderhoud is komen vast te staan dat belangheb-bende in de jaren 1993 tot en met 1997 een rekening bij [bank] heeft gehad en dat deze rekening in 1997 is opgeheven. Volgens belanghebbende heeft hij in dat onderhoud opening van zaken gegeven en is daarmee aan de informatieverplichting voldaan. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij tijdens of in verband met dat onderhoud (nadere) stukken aan de inspecteur heeft verstrekt. Volgens belanghebbende heeft hij een bepaald bedrag van de [buitenlandse] bankrekening voor de aankoop van een woning gebruikt en dat feit met bescheiden onderbouwd. Indien en voor zover die informatie niet bekend is bij de ter zitting namens de inspecteur aanwezige functionaris wordt dit door belanghebbende betreurd, maar kan dat – zo begrijpt het Hof belanghebbende – niet in zijn nadeel verkeren.
4.3. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende de in de informatiebeschikking onder 1 tot en met 6 verlangde gegevens en inlichtingen niet heeft verstrekt en dat de informatie-beschikking daarom terecht is afgegeven. Nadere informatie die – zoals in dit geval – binnen de door de rechtbank gestelde termijn is verstrekt, is voor de beoordeling van de rechtmatig-heid van de informatiebeschikking niet van belang.
Voorts betwist de inspecteur dat belanghebbende door middel van het onderhoud ter inspectie op 23 mei 2013 dan wel overigens na de zitting van de rechtbank overgelegde stukken opening van zaken heeft gegeven en alsnog de door de inspecteur verlangde informatie heeft verstrekt. Voor een oordeel over de vraag of belanghebbende na de uitspraak van de rechtbank alsnog aan zijn informatieverplichting heeft voldaan is volgens de inspecteur in de onderhavige procedure geen plaats.
4.4.1.
Het Hof stelt voorop dat de beoordeling van de rechtmatigheid van een informatiebe-schikking dient plaats te vinden op grond van de informatie die belanghebbende desverlangd heeft verstrekt. Niet geheel duidelijk is tot welk moment belanghebbende nog nader informatie kan verstrekken waarmee bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de informatiebeschikking rekening dient te worden gehouden. In dit verband gaat het Hof ervan uit dat daartoe in ieder geval informatie behoort die is verstrekt in de bezwaarfase, vooraf-gaand derhalve aan de uitspraak op bezwaar tegen de informatiebeschikking. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat nog informatie mee in aanmerking moet worden genomen die in de beroepsfase door belanghebbende is verstrekt, moet worden geconcludeerd dat de rechtbank in onderdeel 4.3 van haar uitspraak terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan. In het bijzonder niet, omdat belanghebbende geen antwoord heeft gegeven op de vraag hoe het vermogen van de [buitenlandse] bankrekening, waarover hij in 1997 beschikte, is aangewend, indien ervan wordt uitgegaan dat die rekening in dat jaar is opgeheven.
4.4.2.
Minder juist acht het Hof dat de inspecteur in de informatiebeschikking vragen heeft opgenomen die hij niet eerder aan belanghebbende had gesteld. Het is immers (mede) de functie van de informatiebeschikking om door middel van een voor bezwaar vatbaar besluit vast te stellen of een belastingplichtige aan zijn informatieverplichting heeft voldaan en niet om, zoals in het onderhavige geval, eerst in de informatiebeschikking vragen te stellen die (klaarblijkelijk) niet eerder zijn gesteld en die belanghebbende dan ook niet heeft kunnen beantwoorden op het moment dat die beschikking wordt genomen.
4.4.3.
Het Hof zal evenwel aan de hiervoor onder 4.4.2 vermelde omstandigheid voorbijgaan. Weliswaar is in de informatiebeschikking ten onrechte vastgesteld dat belanghebbende de daarin vermelde vragen niet heeft beantwoord, nu niet aannemelijk is geworden dat de niet door belanghebbende beantwoorde vragen reeds vóór het nemen van de informatiebeschik-king zijn gesteld, maar daar staat tegenover dat belanghebbende, gelet ook op hetgeen is vermeld onder 2.8 en 2.9, tot beantwoording van die vragen in de bezwaarfase ruimschoots en alsnog in de gelegenheid is gesteld. Voorts is niet gesteld of aannemelijk geworden dat de vraagstelling in de brief van 25 juli 2012 uiteindelijk een rol heeft gespeeld bij het niet beantwoorden van de in de informatiebeschikking gestelde vragen. Nu belanghebbende de in de informatiebeschikking gestelde vragen uiteindelijk niet heeft beantwoord, heeft de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar terecht kunnen concluderen dat belanghebbende niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Daaraan doet onvoldoende af dat de conclusie dat belanghebbende niet aan zijn informatie-plicht heeft voldaan ten tijde van het nemen van die beschikking prematuur was.
4.4.4.
Voor zover van belang, heeft belanghebbende ook met de na de zitting van de rechtbank door hem verstrekte informatie niet aan zijn informatieverplichting voldaan. Indien ervan wordt uitgegaan dat de door hem bij [bank] aangehouden rekening(en) vóór 2009 is (zijn) opgeheven, heeft belanghebbende ook in deze fase onvoldoende inzicht verstrekt in de aanwending van het vermogen, waarvan overigens door hem is erkend dat dit op een buitenlandse bankrekening van hem heeft gestaan. Tegenover de uitdrukkelijke betwisting door de inspecteur, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij bij dan wel naar aanleiding van de bespreking met de Belastingdienst van 23 mei 2013 alsnog antwoord heeft gegeven op de door de inspecteur gestelde vragen.
Slotsom4.5. Het hiervoor overwogene houdt in dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ongegrond is. Evenals de rechtbank zal het Hof op de voet van artikel 27e, tweede lid, AWR belanghebbende een termijn geven om voor het alsnog aan de informatieverplich-ting te voldoen. De vraag of hieraan gevolg is gegeven komt aan de orde bij de beoordeling van (bezwaar en beroep tegen) de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009, met inbegrip van de vraag of in het licht van eventueel nader en alsnog verstrekte informatie omkering en verzwaring van de bewijslast geboden is.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de ongegrondverklaring van het
beroep betreft, en
- stelt belanghebbende een termijn van zes weken vanaf de dagtekening van de uitspraak
van het Hof waarbinnen hij alsnog de in de informatiebeschikking verlangde informatie aan
de inspecteur kan verstrekken.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox, als griffier. De beslissing is op 1 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.