ECLI:NL:RBZWB:2015:529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 12 _ 6540
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De belanghebbende, die houder was van rekeningen bij KBL Luxemburg, had in de beroepsfase informatie over deze rekeningen overgelegd. De inspecteur heeft daarop ambtshalve de navorderingsaanslag vernietigd. De rechtbank oordeelt dat er slechts éénmaal schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn voor zowel de belanghebbende als haar echtgenoot op zijn plaats is. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor de belanghebbende is overschreden, maar dat de gemachtigde heeft ingestemd met de door de inspecteur toegekende vergoeding voor de echtgenoot. De rechtbank kent de proceskostenvergoeding aan de belanghebbende toe, waarbij de inspecteur in de proceskosten wordt veroordeeld. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag, de boete en de heffingsrente vernietigd, en het beroep gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/6540
uitspraak van 28 januari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.285 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.976. Bij deze navorderingsaanslag is een boete van € 1.098 opgelegd en een bedrag van € 180 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2012 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.285 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.034. Het bedrag aan heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De boete is gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 30 november 2012, ontvangen bij de rechtbank op 3 december 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.6.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
1.7.
De rechtbank heeft partijen, bij brief van 18 oktober 2013, op de hoogte gesteld van het voegen van deze zaak met de al bij de rechtbank lopende zaken van de echtgenoot van belanghebbende, [X]. In deze zaken is het onderzoek geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om overleg met elkaar te voeren.
1.8.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.9.
Op verzoek van belanghebbende heeft op 23 mei 2014 te Breda een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de getuige [getuige] gehoord. Voor de behandelde rolnummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal, waarvan afschriften aan deze uitspraak zijn gehecht.
1.10.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brief van 15 juli 2014 heeft de rechtbank deze termijn verlengd en aangekondigd dat op 30 september 2014 schriftelijk uitspraak wordt gedaan. Bij brief van 30 september 2014 heeft de rechtbank deze termijn nogmaals verlengd en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren op [datum] 1943, is gehuwd met [X] (hierna: de echtgenoot). Zowel aan belanghebbende als aan de echtgenoot zijn navorderingsaanslagen opgelegd omdat de inspecteur bewezen achtte dat zij gerechtigd waren tot een bankrekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL) en dat vermogen, noch de inkomsten daaruit, in hun aangiften hadden vermeld.
2.2.
De rechtbank heeft de zaken van de echtgenoot, die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 12/7201 tot en met AWB 12/7214 en AWB 12/7216 tot en met AWB 12/7230, en de zaak van belanghebbende gezamenlijk behandeld. Een kopie van de uitspraak in de zaken van de echtgenoot is op dezelfde datum als deze uitspraak verzonden. De rechtbank beschouwt al hetgeen in die uitspraak is vermeld aan feiten als hierin ingelast.
2.3.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.285. De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 16 februari 2011 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Met dagtekening 3 mei 2011 is de aanslag opgelegd naar het aangegeven inkomen. De inspecteur heeft, bij brieven van 4 en 9 maart 2011, belanghebbende geïnformeerd dat de nog te ontvangen aanslag onjuist was. Met dagtekening 14 mei 2011 is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd om deze fout te herstellen.
2.4.
Namens belanghebbende is bij brief van 23 mei 2011 bezwaar ingesteld tegen de onder 2.3 genoemde navorderingsaanslag. Voor de gronden van het bezwaar verwijst de gemachtigde naar de eerdere bezwaarschriften betreffende het zogeaamde KB-Lux project. De inspecteur heeft belanghebbende en haar echtgenoot op 20 juni 2012 gehoord.
2.5.
Bij brief van 27 november 2012 gevolgd door verminderingsbeschikking met dagtekening 6 december 2012, is uitspraak op bezwaar gedaan.
2.6.
Nadat de inspecteur in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening heeft gevorderd heeft de gemachtigde bij brief van 1 juli 2013 aangegeven dat belanghebbende en haar echtgenoot rekeninghouder waren bij de KBL. Naar aanleiding van de nadien door belanghebbende overgelegde gegevens heeft de inspecteur nieuwe berekeningen van de (navorderings)aanslagen gemaakt en de navorderingsaanslag van belanghebbende op 6 februari 2014 ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.285, conform de op 3 mei 2011 opgelegde aanslag. De bij beschikkingen vastgestelde boete en heffingsrente zijn vernietigd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade?
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding?
De hoogte van het inkomen zoals dat op 6 februari 2014 door de inspecteur is vastgesteld is tussen partijen niet in geschil.
3.2.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en de processen-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Gelet op het in 2.6 genoemde, en tussen partijen niet in geschil zijnde, bedrag dient de navorderingsaanslag IB/PVV 2008, met de beschikkingen boete en heffingsrente te worden vernietigd.
Immateriële schadevergoeding
4.2.1.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade als gevolg van de lange behandelingsduur van het bezwaar en beroep.
4.2.2.
Gezien de samenhang tussen de (navorderings)aanslagen van belanghebbende en de echtgenoot, gaat de rechtbank ervan uit dat de lange behandelingsduur één maal heeft geleid tot spanning en frustratie bij belanghebbende en de echtgenoot waarvoor een vergoeding op zijn plaats is. Dit brengt mee dat voor deze zaken tezamen slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar wordt gehanteerd, gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst ingediende bezwaarschrift (HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540, BNB 2014/117).
4.2.3.
De inspecteur heeft in zijn brief van 28 januari 2014 aan de echtgenoot van belanghebbende een vergoeding toegekend van € 9.500. De gemachtigde heeft ingestemd met de hoogte van deze vergoeding. Deze vergoeding is inmiddels verstrekt. Nu voor belanghebbende slechts de navorderingsaanslag IB/PVV over 2008 in geschil is en er sprake is van samenhang tussen de navorderingsaanslagen van de echtgenoot en belanghebbende, zal de rechtbank slecht constateren dat de redelijke termijn hier overschreden is.
Slotsom
4.3.
Gelet op hetgeen overwogen is onder 4.1 dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

5.1.
Nu het beroep gegrond is verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig om de inspecteur in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank acht, anders dan belanghebbende, geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een integrale proceskostenveroordeling rechtvaardigen.
5.2.
De inspecteur heeft belanghebbende bij de uitspraak op bezwaar € 436 aan kostenvergoeding toegekend. Daarbij heeft hij bij de berekening van de proceskostenvergoeding een wegingsfactor (gewicht van de zaak) aangehouden van 1 (gemiddeld). De inspecteur heeft ter zitting van 8 oktober 2013 geconcludeerd dat bij het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bij alle zaken factor 2 (zeer zwaar) gehanteerd had moeten worden. Op die zitting is de onderhavige zaak niet behandeld, wel die van (onder meer) de echtgenoot. Naar de rechtbank begrijpt, bepleit de inspecteur ook in de onderhavige zaak de toekenning van een wegingsfactor van 2 voor het gewicht van de zaak, zoals ook door belanghebbende verzocht. De rechtbank zal partijen hierin volgen. Het aantal procespunten in bezwaar, naar tussen partijen niet in geschil is, bedraagt 2. De proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bedraagt dan 2 maal € 243 maal 2 (factor gewicht van de zaak) = € 972. De rechtbank zal dit bedrag toekennen.
5.3.
De door de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden kosten voor de beroepsfase zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3.652,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor het bijwonen van een nadere zitting met een waarde per punt van € 487, met wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaken en factor 1½ wegens vier of meer samenhangende zaken). De rechtbank beschouwt daarbij de zaken van belanghebbende en de echtgenoot in beroep als samenhangend. De rechtbank heeft de vergoeding in zijn geheel aan de echtgenoot toegekend omdat voor belanghebbende slechts de aanslag IB/PVV over 2008 in geschil is.
5.4.
De inspecteur dient derhalve in totaal € 972 (zie 5.2) aan belanghebbende te vergoeden. Hierop mag in mindering worden gebracht het bedrag aan proceskosten ad € 436 dat de inspecteur reeds aan belanghebbende heeft betaald.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag, de boete en de heffingsrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 972;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 28 januari 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.