ECLI:NL:RBZWB:2015:3891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 12 _ 6720
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006; bewijsvermoeden van verzwegen inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd op basis van vermogensvergelijkingen, waaruit bleek dat de belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning had van € 166.229. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde zijn standpunt. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uitvoerig beschreven, inclusief de strafrechtelijke veroordeling van de belanghebbende voor witwassen en valsheid in geschrift, en de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende inkomsten had verzwegen, en dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag uiteindelijk vastgesteld op een bedrag van € 190.597,59, wat hoger was dan het bedrag dat de inspecteur aanvankelijk had opgegeven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belanghebbende recht had op een dwangsom en een schadevergoeding voor immateriële schade als gevolg van de lange behandelingsduur van de zaak. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot betaling van deze bedragen en de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 12/6720
uitspraak van 15 juni 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 166.229.
1.2.
Bij brief van 16 januari 2012 heeft belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig doen van uitspraak bij brief van 6 december 2012, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
1.4.
Bij uitspraak van 4 maart 2013 heeft deze rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak op verzet van 16 augustus 2013 is het verzet hiertegen gegrond verklaard.
1.5.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2013 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.6.
Bij brief van 24 december 2013 heeft belanghebbende de gronden van zijn beroep aangevuld.
1.7.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 12/6720, 13/1996 en 13/3494. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de inspecteur [verweerder]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 23 mei 2014 aan partijen is gestuurd.
1.10.
De rechtbank heeft, bij brief van 28 april 2014, de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en daarbij bepaald dat het onderzoek wordt heropend.
1.11.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.12.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 12/6720, 13/3497, 13/3498 en 13/5967. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de inspecteur [verweerder]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak is verzonden.
1.13.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd. Bij brief van 2 maart 2015 heeft de rechtbank deze termijn met zes weken verlengd. Bij brief van 19 mei 2015 is de termijn verlengd tot 15 juni 2015.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren [datum] 1972, heeft sinds november 2004 een geregistreerd partnerschap met [A] (hierna: de partner). Zij hebben samen drie kinderen. Op 17 november 2009 heeft de politie een inval gedaan in de gemeenschappelijke woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. Daarbij is, onder andere, aangetroffen € 186.089,60 aan contant geld, drie auto’s (een Mercedes Benz met kenteken [kenteken], een Ferrari Spider met kenteken [kenteken] en een Hummer met kenteken [kenteken]) en een motorfiets (kenteken [kenteken]). Het strafrechtelijk onderzoek behelsde onder meer een financieel onderzoek over de periode 2001 tot en met 17 november 2009. Daaruit kwam naar voren dat belanghebbende en zijn partner in die periode beschikten over een flink vermogen.
2.2.
Informatie uit het strafrechtelijk onderzoek is aan de inspecteur ter beschikking gesteld. Delen van het proces-verbaal behoren tot de stukken van het geding. In het kader van dit onderzoek zijn onder meer gesprekken via de telefoon van belanghebbende afgeluisterd en is gebruik gemaakt van een observatieteam.
2.3.
Belanghebbende heeft tijdens de verhoren in het strafrechtelijk onderzoek (onder andere) het volgende verklaard:
PV van verhoor 18 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-028037
(pagina 3 van 5) “
Op dit moment is [B] van mij. [C] is van mij en [D]. [B] is mijn garage in Bergen op Zoom de zaak wordt gerund door [E]. (…)
[C] is een bedrijf die eigenaar is daarvan. Dat bedrijf is eigenaar van [B], dat is een holding (…)
[D] is een autoverhuurbedrijf. Ik zou ook wat handel gaan doen, ik heb altijd in de auto’s gezeten.
Met [C] is het de bedoeling om partijhandel te gaan doen (…)
Ik krijg elke maand € 1800 van [B].
Ik krijg elke maand € 2000 van [adres 2] [woonplaats].
Ik krijg huurinkomsten van [adres 3] [plaats F]. Die is van mij en [G] samen. Huurinkomsten zijn € 1650. Ik verkoop ook nog wel eens klokjes, er lagen nog twee horloges, die zullen wel in beslag genomen zijn. Die zijn van [H]. Dit zijn echte klokken. Ik verkoop ook wel een autootje en zo. (…)
Ik ben dagelijks bezig met mijn bedrijfjes [D] en [C].”
PV 18 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-028042
(pagina 3 van 5)

Ik heb wel eens een klokje verkocht en had dan geld in huis.”
PV 19 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-029392
(pagina 3 van 4)
“Vraag: Kun je verklaren waar het geld vandaan komt?
Geld? Dat geld was om iets aan te kopen. Het geld is van mij. Ik wilde er wintercollectie onderbroeken kopen van Bjorn Borg. Er waren er een paar met kerstopdrukken. Er lag er ook een bij mij thuis op het bureau.
Ik zou bijvoorbeeld van een vriend van mij een grote partij, 163 containers, met gereedschap krijgen om te verkopen. (…)
Ook restpartijen van Nike, Kappa, onderbroeken en keukens en zo krijg ik dan bijvoorbeeld. Ik ken veel mensen en die bellen mij dan. Ik handel zo met die dingen en ik weet niet hoe andere mensen die boeken in orde hebben. Mijn boeken hebben in ieder geval zwaar achterstand. (…)
Ik heb [G] jaren geleden leren kennen. Dat is een vriend van mij geworden. [G] is geen straatmens maar die is heel goed met papieren en zo. Hij kon mij helpen met de kamer van Koophandel en zo. Mijn doel was een jaar of 4 geleden een soort Partijhal zoals in Sint Willebrord. Eerst een pand en om die rendabel te maken zijn we een autoverhuurbedrijf begonnen. [G] zou mij helpen.
Ik heb [B]. Die mensen, [E] en [I], kochten de garage [B]. Ik liet daar dingen aan mijn auto doen. Die mensen gingen failliet. (…) ik heb toen een lening genomen en die zaak overgenomen. [E] is daar nu bedrijfsleider.(…)
Ik kan wel zeggen dat ik het niet doe maar ik er zijn er maar zat mensen die gepakt worden voor belastingontduiking en voor het aannemen van zwart geld. Ik heb afgelopen tijd wel ik weet niet hoeveel klokjes verkocht en die moet ik nog steeds inboeken. (…)
Vraag: Wat bedoel je met zwaar achterstand in de boeken?
A:
Ik zit in de legale partijenhandel en in de tussen handel, zo heb ik wel eens 40 duizend voetballen gekocht en zo. (…)
Ik ben wel eens met iemand naar de Kamer van Koophandel gegaan om iets op te starten. Ik moet nog steeds die dingen in boeken.”
PV 26 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-033037
(pagina 2 en 3 van 8)
“Vraag: Wil je terug komen op je eerder afgelegde verklaring?
Ik heb ze vaak gelezen. Wat er in staat daar wil ik overal aan mee werken. Ik wil schoon schip maken en naar mijn gezin toe. (…)
Er kwamen mensen naar me toe en die vroegen of ik wilde investeren. Eigenlijk moet je de papieren in orde hebben en dan pas flink gaan doen. Dat was ook de reden van die wapens. Ik woonde achteraf en er kwamen mensen naar me toe. Ik kocht dan weer een klokje op van iemand en verkocht die dan weer door en zo. Ik kocht ook klokken van [H]. Ik verkocht af en toe ook wel klokken aan [H].
Ik kan wel verklaren dat het geld niet van criminele activiteiten afkomstig is. (…) Ik regelde een auto voor iemand waar ze maanden mee rond konden rijden. Er gingen dan exportplaten op die auto. Er kwamen dan mensen bij mij en die gaven mij dan 2000 of 2500 Euro en dan konden ze tot maximaal een jaar rondrijden met verzekering, die hoef je niet apart af te rekenen. Die auto stond dan wel gewoon op naam van diegene die het paspoort overhandigde. Normaal moet je zelf, maar ik had de mogelijkheid om via een Duitse man dat allemaal te regelen zonder dat ik daar bij moest zijn. (…)
Vraag (…) Wat voor werk doet [J] dan eigenlijk voor jou?
A: (…)
Er reden op een bepaald moment heel veel auto’s rond die ik had geregeld. Dat kon ik dan beter zelf gaan doen. Ik kwam toen [G] tegen en die had ik mijn probleem uitgelegd. Wij hadden kort na aanvang van [D] 20 auto rondrijden. Daar waren ook grotendeels auto’s van [leasemaatschappij]. Ik verhuurde die auto voor 200 of 300 Euro meer door aan klanten. Dit ging allemaal via [K]. Ze zitten in Goes, Steenbergen, Middelharnis en overal. Ik wilde partijhandel gaan doen. Dat was mijn ding. Wij konden geen pand vinden. Die man kon zijn pand niet verhuren en die paste de prijs aan, Wij konden dat pand wel huren. Benden zou [D] komen zitten en er zou nog iemand komen zitten met gereedschap.
(Pagina 4 van 8)
[J] zou op kantoor gaan zitten, als het goed gaat zou [J] er voor een percentage krijgen, dat werkt het best, dan hebben ze gevoel bij het bedrijf (…)
Ik gaf hem wel elke maand geld. Afhankelijk van hoeveel hij werkte gaf ik hem 150 euro of 200 euro of soms zelfs 300 euro per week. Er werd niets afgedragen aan ziekenfonds en dergelijk. Dat is iets dat zou [G] allemaal gaan regelen. Want dat is niets voor mij.
(pagina 5 van 8): Vraag: we hebben het eerder gehad over geld dat er dinsdag 17 november 2009 in jouw woning [adres 1] [woonplaats] werd aangetroffen. Jij dacht dat er totaal in huis € 190.000 was aangetroffen. Je zei dat 180.00 (Rb: lees 180.000 ) was voor de aankoop van de wintercollectie onderbroeken van Björn Borg. Je zei ook: “Het geld is van mij”. Onze vraag nu is: Hoe kom jij aan dat geld. Waar komt het vandaan?
A:
Dat van die onderbroeken was een voorbeeld. Ik zou niet voor 180.000 Euro onderbroeken kopen.
Dat hoort bij mijn levensverhaal dat ik later zal vertellen.
Vraag: Wie heeft dat geld, die ruim 180.000 euro zo verpakt?
A:
Omdat ik handel opkoop. Het lag achter een schot. In en ruimte achter twee deuren die altijd op slot waren. Het zat in een plastic zak in een doos. Er lagen ook horloges. Er lag een horloge van [H] die was 80.000 Euro waard. Voor mij was het handel. Ik denk dat ik afgelopen jaar wel 25 of 30 klokken verkocht. Ik kreeg van [H] wel eens klokjes mee als ik naar een feestje ging en dan spraken mensen mij aan en dan was ik zo van die klokjes af. Er zat dan een beetje geld tussen. Ik bedoel daarmee winst.
Vraag: Vorige week had jij het over een nette man, die jou een aantal jaren geleden advies gaf toen je hem vroeg hoe het verder moest met jouw verdiensten uit de handel. Je sprak toen over 50 procent belasting betalen, daaroverheen 50% boete. Dat je dan al je verdiende centen kwijt zou zijn. Wie is die meneer die je toen adviseerde en wat adviseerde hij?
A: (…)
Ik ben toen met zijn advies weggegaan en heb besloten om het niet aan te geven.
(pagina 6 van 8) Vraag: wat kun je verklaren over de door jou dagelijks gebruikte zilvergrijze Mercedes Benz S320, kenteken [kenteken]. (…)
Die heb ik gekocht. Ik heb die gekocht van een Duits bedrijf. (…) Die auto staat op naam van [K] dus die zullen jullie wel hebben die bon (…). Ik heb het geld voor die auto betaald aan die jongens van [K]. [K] hebben hem voor mij ingevoerd. (…)(pagina 7 van 8)
Ik heb die auto betaald. ik heb mijn zaken niet op orde maar ik licht niemand op of besodemietert niemand. Ik betaal de verzekeringspremie en de houderbelasting aan [K].(…) Als ze bij [K] hebben gezegd dat ik 2440,99 ex btw per maand moet betalen dan klopt dat wel.”
PV 26 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-034017
(Pagina 3 van 6)

Ik begon een beetje met autootjes te rommelen. Ik begon een beetje geld te verdienen en die auto’s gingen in de boeken van [L].”
PV 27 november 2009, proces-verbaalnummer 29-0340230
(Pagina 6, 7 en 8 van 9)

Ik heb [B]. Ik handelde wel. [M] en [G] zagen wel wat ik deed. In ben anti boekhouden. Ik weet niet precies hoe het zit. Hij heeft twee keer 18.000 gestort om [C] en [B] te starten. (…) [M] zat toen wel zwaar met zijn relatie en moest zijn huis verkopen. Ik heb toen uit mijn handelsgeld 36000 euro gegeven zodat hij geld aan mij kon storten. [M] moest snel storten omdat anders [E] en [I] op straat zouden komen te staan. Vervolgens ging alles lopen, die BV’s waren geopend. Kamer van Koophandel rond, bankrekening geopend (…) Vervolgens had ik de bedrijven [C] en [B] in running. Ik weet niet hoe ik een factuur moet schrijven of hoe deze eruit ziet. [M] zei dat we dat zouden gaan regelen. (...)
Als iets koop en daarna verkoop en ik heb 50 euro cent winst, dan heb ik 50 eurocent winst. Ik heb oog voor handel. Voorbeeld. Als iets een euro waard is en ik koop het voor 30 cent waarna ik het voor 80 cent verkoop heb ik dus 50 cent winst.
Ik gaf als voorbeeld dat WIJ Björn Borg onderbroeken kochten in de tijd dat iedereen zijn broek liet zakken om de onderbroek te laten zien. Ik zeg niet wie wij is.(..)
Als je je ogen open houdt is er geld te verdienen. Ik heb een zwarte actie meegedaan rond het WK. Dat ging om een [actie]. (…)
Zo hoorde ik over container keukens en auto banden. Als ik er niets in zag ging ik er niet achteraan. Als ik er wat in zag, ging ik er achteraan. Er wordt best wel onderschat hoeveel zwart geld in de restpartijen handel omgaat.
Er zijn feesten die zijn binnen 30 minuten uitverkocht. Die kaarten kosten 55 per stuk. Dat wordt gemanipuleerd er zijn altijd kaarten over. Zoals ik bestel voor die hotste feest waar de meter snel voor loopt bestel ik via de achterdeur kaarten. Ik koop 2000 kaarten zwart. Hun doen niets verkeerd. Als mensen naar zo’n feest willen betalen ze gewoon 70 euro voor een kaartje van 50 euro. Heb je zo 2000 kaarten heb je netto winst van 20 euro per kaart. Het is een gemakkelijke manier van geld verdienen waar niemand mee in de problemen komt.(…)
[activiteit]. Kijk zo zijn er meerdere zaken. (…)
Ik weet dat ik belastingplichtig ben. [G] zag wel dat ik bezig was en wilde samen doen. Hij zou de boekhouding gaan doen. Meestal doe ik geen handel via de telefoon. Als ik denk dat iets voor mij is rijd ik er naar toe. Dit was dan om te kijken of het geen nepspullen zijn. Bijvoorbeeld dat het Niketeken op zijn kop stond.
Zoals ik al zei. Soms doe ik handel in partijen zelf. Soms doe ik samen met anderen. Ik heb daar geld aan verdiend. Ik wil niemand door mij in problemen brengen. Ik pas daarvoor. Ik zit hier en ik zit na te denken. Ik kan wel begrijpen dat ik met dure auto’s en reizen opgevallen ben bij andere mensen. Als ik mijn belasting had betaald had ik dat niet kunnen doen. Ik leefde in een roes, een flow. Ik was bezig, verdiende geld, kwam met een dure auto. Achteraf helemaal fout. Ik ga op de blaren zitten. Ik hoor net als een andere Nederlander te weten dat ik mijn inkomsten op had moeten geven. (…)”
PV 9 december 2009, proces-verbaalnummer 29-041405
(pagina 2 van 5)

Ik heb een voorbeeld gegeven van feesten waar ik kaartjes van kochten. Ik kocht die kaarten niet rechtstreeks via de achterdeur bij die mensen die de feesten organiseerden. Ik kon ze niet eens kopen bij die mensen want die computers zijn allemaal gekoppeld. Ik kocht niet alleen kaarten van die feesten die ik eerder in de verklaring heb genoemd maar ik kocht van meerdere evenementen kaarten. Dit ging dan via andere kanalen. Ik deed dat met andere mensen. Geld maakt altijd geld.
Vraag: Wij tonen jou een foto. Foto zijn uit een in beslag genomen fotoboek. Lag in de [adres 1] te [woonplaats] en is daar in beslag genomen. Staan twee auto’s op. Ferrari (…) en Lamborghini.(…). Wat kun en wil jij over die foto en die twee auto’s verklaren?
A:
Ik heb heel kort gebruik gemaakt van deze Ferrari. Deze was van mij en iemand anders. Ik heb daar even mee rond gereden. Die hebben wij met winst verkocht. Als je daar mee rondrijdt dan komen daar mensen op af. Ik had die goedkoop gekocht en met winst verkocht. (…)
Uit de tap moet toch ook op te maken zijn dat ik in auto’s en horloges heb bemiddeld. Ik kreeg die auto’s en horloges op goed vertrouwen. Ik kreeg die op krediet mee. Ik moest pas betalen als ik ze verkocht had. De winst hield ik thuis. Als het niet verkocht was kon ik het zo teruggeven.
Vraag: Van wie is die Lamborghini op de foto?
A:
Dat weet ik niet. Ik heb die auto gekocht omdat ik wist dat iemand daar naar op zoek was. Iemand anders had een Ferrari voor zijn bruiloft geregeld. Ik was [N] zijn getuige en toen hebben we voor de foto’s beide auto’s gebruikt.”
PV 9 juni 2010, proces-verbaalnummer 29-173526
“Ik begrijp dat u mij wil confronteren met de door u opgemaakte kasopstelling. Ik begrijp van u dat door middel van deze kasopstelling inzichtelijk is gemaakt wat er door mij en [A] contant is uitgegeven in de periode 1 januari 2001 tot en met 17 november 2009. De dag van mijn aanhouding. Aan deze contante uitgaven liggen volgens u geen legale inkomsten ten grondslag. U zegt mij dat u berekend heeft dat ik ongeveer € 1.000.000,00 verdiend hebt zonder dat er een legale grond is.
Ik kan verklaren dat ik daar reeds eerder over verklaard heb. Ik had toen bijvoorbeeld € 200.000,00 en ik heb daar advies over gevraagd bij [M]. En deze vertelde mij toen dat ik daar 52% zou moeten betalen, dat was in 2004. Ik heb toen gekozen om dat niet te doen. Ik handelde vanaf 2004 in horloges, boten, auto’s e.d. Jullie kunnen dit allemaal lezen in de tapgesprekken. Ik vind 1 miljoen erg veel. Ik ben zelf verantwoordelijk. Vanaf 2001 handelde ik al in auto’s. Auto’s worden met gesloten beurzen doorgezet. De Q7 als voorbeeld, heb ik telefonisch verkocht.(…)
V: Hoe kom je aan het geld om deze contanten uitgaven van ongeveer 1.000.000 gedaan te kunnen hebben?
Ik zal het wel zien hoe jullie dit berekend hebben. Ik kan zeggen dat dit onzin is. (…)
Ik heb geld verdiend en ik heb dat niet opgegeven en dat geld is inderdaad in het huis gegaan. Maar zo heb ik bijvoorbeeld een lantaarnpaal van de gemeente gehad. Ik ben een handelaar en ik ga niet de duurste prijs betalen. Ik weet niet hoeveel geld in het huis is gegaan.”
2.4.
Belanghebbende is niet door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PH over het jaar 2006. Evenmin heeft hij om uitreiking van een aangiftebiljet gevraagd.
2.5.
Naar aanleiding van de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende, bij vonnis van 18 juli 2014 met de parketnummers 02/811526-07 en 02/810947-10, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor onder andere het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift. Zijn partner is, bij vonnis van 18 juli 2014 met parketnummer 02/811220-08, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan tien voorwaardelijk, voor het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift. Belanghebbende is tegen zijn vonnis in hoger beroep gegaan.
2.6.
Naar aanleiding van de bevindingen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek en de daarop gevolgde veroordelingen, heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende inkomsten jegens de fiscus heeft verzwegen. Om de omvang van de verzwegen inkomsten te bepalen, heeft de inspecteur vermogensvergelijkingen opgesteld. Deze vermogensvergelijkingen zijn gebaseerd op de gegevens uit het hoofddossier en financieel dossier opgemaakt door het onderzoeksteam en de administratieve bescheiden (onder andere bankafschriften en facturen van belanghebbende en de partner) en overige gegevens die door het onderzoeksteam zijn verkregen. De vermogensvergelijkingen zijn gedurende het onderzoek en daarna verschillende malen door de inspecteur aangepast in verband met het beschikbaar komen van nieuwe informatie.
Voor 2006 heeft dit uiteindelijk geleid tot de volgende opstelling:
Vermogensbestanddelen
1-1-2006 (€)
1-1-2007 (€)
Grond en opstallen [adres 1]
400.629,00
400.629,00
Hypotheek [adres 1]
-325.000,00
-325.000,00
[adres 2] [adres 4]
175.000,00
175.000,00
Hypotheek [adres 2]/[adres 4]
-175.000,00
-175.000,00
Contant geld
120.000,00
180.000,00
Bankrekening AXA bank
8.773,63
Bankrekening [rekeningnummer 1]
7.090,00
Bankrekening [rekeningnummer 2]
138,00
Bankrekening volgens aangifte
50.043,00
Werkelijk vermogen (WEV)
245.672,00
271.630,63
Inkomensbestanddelen
Inkomsten [A]
56.849,00
Huuropbrengsten [paardenstal 1]
3.000,00
Huuropbrengsten [paardenstal 2]
3.000,00
Huuropbrengsten [paardenstal 3]
3.000,00
Huuropbrengsten [adres 2]/[adres 4]
24.000,00
Belastingteruggaven en toeslagen
6.771,00
Onbelaste ontvangst op bankrekening [rekeningnummer 2]
500,00
TEV
342.792,00
WEV
271.630,63
Bruto beschikbaar voor privé
71.161,37
Benoemde uitgaven privé
230.486,96
Onbenoemd voor levensonderhoud
-159.325,59
Stelpost levensonderhoud
18.000,00
Negatieve kas
-177.325,59
Benoemde posten
Niet in geschil zijnde posten bankrekeningen
65.588,04
Niet in geschil zijnde posten contant
10.539,94
Huur units
5.000,00
Kosten Mercedes Benz [kenteken]
43.303,00
Bekeuringen [K] en eigen risico
514,00
Betaling bruto loon aan werkgever [A]
56.849,00
Loonheffing [A]
19.577,00
Telefoonkosten [belanghebbende]
2.400,00
Telefoonkosten contant betaald [A] vodafoon
1.716,00
Autokosten, brandstof, onderhoud, verzekering ed stel
15.000,00
Vakantie en overige reizen Spanje Brazilië enz
0.000,00
230.486,96
2.7.
Op basis van, onder andere, deze vermogensvergelijking heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PH en naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Met dagtekening 23 december 2011 is aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 166.229.
2.8.
In het proces-verbaal van de zitting van 24 april 2014 (zie 1.9) is opgenomen dat de inspecteur heeft verklaard dat de informatiebeschikking voor het jaar 2006 wordt ingetrokken, nu hij uitspraak op bezwaar heeft gedaan terwijl de informatiebeschikking nog niet onherroepelijk was geworden.
2.9.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB/PH 2005 aan de partner opgelegd. In de uitspraak met nummer 11/2750 is deze navorderingsaanslag vernietigd omdat de inspecteur niet aannemelijk kon maken dat de partner inkomen heeft verzwegen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep voor zover het de navorderingsaanslag betreft. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom van € 1.260 gegrond is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat geen aanleiding bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR. Voor omkering van de bewijslast is – voor zover hier van belang – vereist dat sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Aan dat vereiste wordt niet voldaan, nu voor het onderhavige jaar de informatiebeschikking op grond van artikel 52a, derde lid van de AWR is komen te vervallen (zie 2.8). Derhalve dient de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag volgens de normale regels van de bewijslastverdeling te worden beoordeeld.
4.2.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat in beginsel de inspecteur dient te bewijzen dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daartoe heeft de inspecteur erop gewezen dat van belanghebbende geen (noemenswaardige) inkomsten bekend zijn, terwijl belanghebbende wel op grote voet heeft geleefd. De inspecteur verwijst voor de berekening van het bedrag van de navorderingsaanslag naar een door hem opgestelde vermogensvergelijking (zie 2.6) en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
4.3.
Gelet op het tot de gedingstukken behorende (delen van het) proces-verbaal van de FIOD-ECD inzake het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende, in het bijzonder op de daarin opgenomen verklaringen van belanghebbende (zie onder 2.3), acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in 2006 in Nederland heeft gehandeld in bepaalde goederen en dat hij daaruit belastbare inkomsten heeft genoten. Belanghebbende verklaart immers zelf dat hij heeft gehandeld in diverse goederen, dat hij de inkomsten had moeten opgeven aan de Belastingdienst en dat hij daarover 52% belasting had moeten betalen. De eigen verklaringen van belanghebbende worden ondersteund door verklaringen van anderen en door de in zijn woning aangetroffen horloges en geldbedragen. Gelet ook op het feit dat belanghebbende heeft verklaard al vanaf 2001 te handelen in auto’s en vanaf 2004 in horloges, boten, auto’s en dergelijke acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake is geweest van incidentele handel, zoals belanghebbende stelt. Voorts blijkt uit het vonnis van de strafkamer van de rechtbank (zie 2.5) dat de partner van belanghebbende geen inkomen uit arbeid heeft genoten in 2006 en dat zij beiden nagenoeg geen (afgezien van de paardenstal/verhuur) andere inkomsten hadden, terwijl zij wel grote uitgaven deden.
4.4.
De hoogte van het vastgestelde inkomen heeft de inspecteur afgeleid uit de door hem opgestelde vermogensvergelijkingen (zie 2.6). Het standpunt van belanghebbende dat de verschillende vermogensvergelijkingen dusdanig onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dat hieraan geen waarde kan worden gehecht, wordt door de rechtbank verworpen. De enkele omstandigheid dat een vermogensvergelijking aanpassing behoeft naar aanleiding van door belanghebbende verstrekte (nieuwe) informatie, kan niet leiden tot het oordeel dat aan die opstelling geen waarde kan worden gehecht. De rechtbank zal de laatste door de inspecteur opgestelde vermogensvergelijking (zie 2.6) als uitgangspunt nemen. Deze vermogensvergelijking komt uit op een bedrag aan onbenoemde uitgaven van € 177.325,59.
4.5.
Belanghebbende heeft de juistheid van deze vermogensvergelijking op onderdelen betwist (zie pleitnota). De rechtbank zal op elk van de betwiste posten hieronder nader ingaan. Voor de door belanghebbende niet betwiste onderdelen van de vermogensvergelijking zal de rechtbank uitgaan van de juistheid daarvan.
Contant geld (vermogensbestanddelen)
4.6.
Niet in geschil is dat belanghebbende op 17 november 2009 € 186.089,60 aan contant geld in huis had. De inspecteur heeft deze aangetroffen gelden in zijn vermogensvergelijking verwerkt door uit te gaan van een aangroei per jaar van € 60.000. hetgeen in het onderhavige jaar resulteert in een beginvermogen van € 120.000 en een eindvermogen van € 180.000. Belanghebbende heeft in verschillende verhoren verklaard dat het geld van hem was en dat hij degene was die het heeft verpakt en verstopt. Gelet hierop en op de verklaringen van belanghebbende omtrent de handel die hij dreef brengt, naar het oordeel van de rechtbank, een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende aannemelijk maakt hoe en wanneer hij het aangetroffen geld heeft verkregen. Belanghebbende legt hierover tegenstrijdige verklaringen af. In de verhoren heeft hij hierover geen verklaring afgelegd, in de strafrechtelijke procedure waarnaar belanghebbende verwijst, heeft hij gesteld dat het geldbedrag al sinds 2003 aanwezig was en afkomstig was uit beveiligingswerkzaamheden, terwijl ter zitting namens belanghebbende is gesteld dat hij in 2006 nog niet over € 120.000 beschikte en dat het in dat jaar zeker niet aangegroeid is met € 60.000. Met deze tegenstrijdige en niet verifieerbare verklaringen, heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De rechtbank gaat dan ook uit van de in de vermogensvergelijking opgenomen bedragen.
4.7.
Dat de strafrechter heeft geoordeeld dat de aangetroffen contanten niet afkomstig zijn uit eigen misdrijf kan belanghebbende niet baten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643 volgt dat de belastingrechter niet gebonden is aan het oordeel van een strafrechter, ook al wordt geoordeeld over dezelfde feiten, gelet op het andere beoordelingskader dat beiden hanteren.
Huur units (benoemde posten)
4.8.
De inspecteur heeft ter onderbouwing van deze uitgaven verwezen naar onderdeel D.4.1.3 van het onderzoeksrapport dat in de strafrechtelijke procedure is opgesteld. Belanghebbende stelt dat deze verwijzing onvoldoende is om deze uitgaven aannemelijk te maken.
4.9.
Volgens het onderzoeksrapport zijn alleen die uitgaven in de kasopstelling opgenomen waarvan door middel van administratieve bescheiden en verklaringen is komen vast te staan, dan wel aannemelijk is, dat deze ook door belanghebbende en/of zijn partner zijn verricht. De rechtbank acht met de verwijzing naar het rapport voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2006 € 5.000 aan huur contant heeft betaald voor twee garage-units aan de [adres 5] te [woonplaats].
Kosten Mercedes Benz en bekeuringen (benoemde posten)
4.10.
De inspecteur heeft ter onderbouwing van deze uitgaven van in totaal € 43.817 facturen van leasetermijnen en bekeuringen overgelegd ter zake van een Mercedes Benz. Tussen partijen is niet in geschil dat de factuur van 29 december 2006 van € 14.000 pas in 2007 is betaald, zodat de uitgaven in 2006 met dit bedrag verminderd dienen te worden tot € 29.817. Belanghebbende heeft in de verhoren verklaard dat hij voor deze auto alle kosten aan [K] betaalde, maar niet hoeveel. Uit het kasboek van [autobedrijf K] volgt dat in verband met de onderhavige auto in totaal een contante geldstroom heeft plaatsgevonden van belanghebbende naar dit autobedrijf van minimaal € 82.773,33 (zie D.4.7.2 van het onderzoeksrapport). Gelet op de door de inspecteur overgelegde facturen, in combinatie met de vaststelling dat er contante betalingen zijn verricht door belanghebbende aan het autobedrijf, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in 2006 voor € 29.817 aan kosten en bekeuringen voor de Mercedes Benz contant heeft betaald. Dat in 2009 nog rekeningen van het autobedrijf openstonden doet hier niet aan af.
Kosten telefoons (benoemde posten)
4.11.
De inspecteur heeft ter onderbouwing van deze posten verwezen naar het onderzoeksrapport. Belanghebbende stelt dat de inspecteur de conclusies uit het onderzoek niet volgt en geen nadere bewijsstukken heeft geleverd waaruit de rechtvaardiging voor deze posten blijkt.
4.12.
Volgens het onderzoeksrapport is uit de verhoren van de moeder en stiefvader van belanghebbende gebleken dat het mobiele telefoonnummer van belanghebbende ([telefoonnummer 1]) vanaf 2001 op naam stond van de moeder/stiefvader en dat de stiefvader hiervoor € 200 per maand contant kreeg van belanghebbende. Uit onderzoek bij Vodafone is voorts gebleken dat de kosten voor de mobiele telefoon van de partner van belanghebbende ([telefoonnummer 2]) in deze periode gemiddeld € 143 per maand bedroegen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende aannemelijk dat belanghebbende ook deze uitgaven heeft gedaan.
Kosten vakanties (benoemde posten)
4.13.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat belanghebbende in 2006 uitgaven heeft gedaan voor reizen die hij heeft gemaakt, zeker niet nu de gezinssituatie van belanghebbende (de partner is op [datum] 2006 bevallen van een zoon) dat niet toeliet.
4.14.
Met betrekking tot deze kosten heeft de inspecteur een overzicht gemaakt van de door belanghebbende in 2008 en 2009 gemaakte reizen. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij voor het onderhavige jaar niet beschikt over stukken, maar dat hij een stelpost heeft opgenomen van € 10.000 die is gebaseerd op de uitgaven voor reizen in 2008 en 2009. Nu noch uit de verklaringen van belanghebbende noch uit enig ander stuk blijkt dat belanghebbende in 2006 reizen heeft gemaakt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende ter zake tot een bedrag van € 10.000 uitgaven heeft gedaan.
Kosten auto (benoemde posten)
4.15.
Belanghebbende stelt dat het niet logisch is dat hij naast zijn leaseauto (zie onder 4.10) nog aanvullende autokosten van € 15.000 zou hebben gemaakt.
4.16.
Bij de inval in 2009 is een drietal auto’s aangetroffen, een Mercedes Benz, een Ferrari en een Hummer. Belanghebbende heeft verklaard dat hij de Hummer als sinds 2005 in zijn bezit heeft en hiervoor destijds € 65.000 heeft betaald. De Hummer stond achtereenvolgens op naam van [O] (4 januari 2005 tot en met 3 april 2006), de partner (4 april 2006 tot en met 20 juli 2007) en [J] (vanaf 20 juli 2007). Uit de verhoren van [O] en [J] en uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken en observaties van het observatieteam is echter gebleken dat belanghebbende en de partner gebruiker waren van de Hummer. Uit het vonnis (onder 2.7) blijkt dat vanuit de bankrekeningen van belanghebbende en de partner geen overschrijving is gedaan met betrekking tot welke kosten dan ook van deze auto. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat er in 2006 voor deze auto kosten zijn gemaakt die contant door belanghebbende betaald zijn en zij acht een bedrag van € 15.000 daarvoor, gelet op het soort auto, voldoende aannemelijk.
Levensonderhoud (inkomensbestanddelen)
4.17.
Belanghebbende stelt dat er geen onbenoemde uitgaven van € 18.000 zijn gedaan nu de uitgaven die belanghebbende heeft gedaan zijn aangetroffen op de bankafschriften en dat die uitgaven ook passen bij zijn leefpatroon.
4.18.
Naar het oordeel heeft de inspecteur met het overleggen van de bankafschriften en de facturen van overige contante uitgaven aannemelijk gemaakt dat er naast de hieruit blijkende uitgaven nog meer uitgaven door belanghebbende moeten zijn gedaan. Zo komen op de bankafschriften bijvoorbeeld uitgaven voor levensmiddelen zeer onregelmatig en met grote tussenpozen voor. De rechtbank acht aannemelijk dat dienaangaande meer uitgaven, contant, moeten zijn gedaan en gelet op het leefpatroon van belanghebbende acht zij een bedrag van € 18.000 daarvoor voldoende aannemelijk gemaakt.
(Bruto) loon (inkomensbestanddelen en benoemde posten)
4.19.
Belanghebbende betwist dat hij het brutoloon van de partner heeft voldaan en dat hij dit zeker niet heeft gedaan gedurende de maanden dat de partner zwangerschapsverlof had en haar werkgever een zwangerschapsuitkering heeft ontvangen. Ook de dubbeltelling van dit loon bij de benoemde posten is naar zijn oordeel onjuist.
4.20.
Uit het strafrechtelijke vonnis van de rechtbank (onder 2.7, feit 4) volgt dat zowel belanghebbende als [M] hebben verklaard dat de partner nooit voor [M] bij [P BV] heeft gewerkt. Uit de verklaring van [M] blijkt tevens dat belanghebbende iedere maand kwam om het brutoloon van de partner contant te voldoen. In de uitspraak in de procedure van de partner van belanghebbende aangaande de aan haar over het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag (zie 2.9) kwam de rechtbank tot de conclusie dat de partner van belanghebbende nimmer daadwerkelijk voor [P BV] heeft gewerkt, dat deze dienstbetrekking is gefingeerd en dat de partner van belanghebbende nimmer loon van [P BV] heeft ontvangen, maar dat het bedrag daarvan en dat van de loonbelasting door belanghebbende in die onderneming is ingebracht. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende een bedrag ter grootte van het gefingeerde brutoloon in contanten heeft ingebracht in [P BV] en dat de partner van belanghebbende dit loon niet heeft ontvangen. Het brutoloon van € 56.849 hoort dus alleen thuis onder de benoemde posten en dient – anders dan de inspecteur heeft gedaan – niet meegenomen te worden als inkomensbestanddeel. De rechtbank zal dit bedrag uit het overzicht van de inkomensbestanddelen elimineren. De stelling van belanghebbende dat het bedrag van het brutoloon verlaagd moet worden, omdat sprake zou zijn geweest van een zwangerschapsuitkering, wordt door de rechtbank verworpen, nu die stelling op geen enkele wijze nader is onderbouwd.
4.21.
Ter zake van de als benoemde post in aanmerking genomen loonheffing, overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel sprake is van een dubbeltelling. De loonheffing is immers reeds begrepen in het bedrag van het brutoloon en hoort dan niet nogmaals als benoemde post meegenomen te worden (zie onder 4.20). Uit de totaaltelling van het overzicht van de benoemde uitgaven volgt voorts, dat – anders dan de inspecteur ter zitting heeft gesteld – geen sprake is van het in mindering brengen van de loonheffing op het brutoloon, maar van een bijtelling. Het bedrag van de loonheffing van € 19.577 zal de rechtbank dan ook niet meenemen als benoemde uitgave.
Samenvatting vermogensvergelijking
4.22.
Nu van de door de inspecteur benoemde posten bedragen van € 14.000, € 10.000 en € 19.577 (= € 43.577) niet door hem aannemelijk zijn gemaakt en de rechtbank het loon van de partner van € 56.849 niet tot de inkomsten rekent, komt de negatieve kas uit op een bedrag van -/- € 177.325,59 -/- € 56.849 + € 43.577 = -/- € 190.597,59. De uitkomst van de (herziene) ‘vermogensvergelijking’ op een bedrag van negatief € 190.597,59 voor netto privé duidt erop dat belanghebbende in 2006 meer geld heeft uitgegeven dan hij aan (zichtbare) inkomsten heeft genoten. Zulks vraagt om een verklaring. Belanghebbende heeft gesteld dat hij geen ontbrekend inkomen heeft gehad. De rechtbank acht dit betoog gelet op het bovenstaande ongeloofwaardig.
4.23.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende het bedrag van de uitgaven, voor zover dat uitstijgt boven zijn zichtbare inkomsten, heeft gefinancierd met inkomsten die niet richting de Belastingdienst zijn verantwoord, terwijl dat wel had gemoeten. Zoals hiervoor in 4.3 is geoordeeld, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in 2006 inkomsten uit handel heeft genoten die belast moeten worden als inkomen uit werk en woning. Gelet hierop is aannemelijk dat belanghebbende in 2006 ten minste, afgerond, € 190.597,59 aan inkomen uit werk en woning heeft genoten. Gelet op een en ander is de navorderingsaanslag eerder te laag dan te hoog opgelegd.
Voorziening
4.24.
Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat hij een voorziening kan vormen voor de te verwachten ontnemingsvordering.
4.25.
De rechtbank merkt op dat betaling van een ontnemingsvordering niet eerder ten laste van de winst kan worden gebracht dan op het tijdstip waarop dit het vermogen van belanghebbende heeft verlaten en dat het in een eerder jaar dan het jaar waarin het bedrag wordt voldaan, vormen van een voorziening ter zake van die voldoening hiermee niet verenigbaar is (Hoge Raad 23 september 2011, nr. 11/00473, ECLI:NL:HR:2011:BT2299).
Heffingsrente
4.26.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke bezwaren tegen de beschikking heffingsrente ingebracht. De rechtbank is niet gebleken dat beschikking onjuist zou zijn vastgesteld.
Immateriële schadevergoeding
4.27.1.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van de lange behandelingsduur van het bezwaar en beroep.
4.27.2.
Gezien de samenhang tussen de navorderingsaanslag IB/PH en de naheffingsaanslagen OB, gaat de rechtbank ervan uit dat de lange behandelingsduur één maal heeft geleid tot spanning en frustratie bij belanghebbende waarvoor een vergoeding op haar plaats is. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor alle zaken tezamen eenmaal schadevergoeding toe te kennen wegens (redelijke) termijnoverschrijding en voor het overige te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de hele vergoeding moet worden toegekend aan deze zaak nu alle aanslagen zijn opgelegd op basis van hetzelfde feitencomplex/onderwerp.
4.27.3.
Voor de berekening van de schadevergoeding wordt dan eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd, waarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn wordt gerekend vanaf de ontvangst van het eerst ingediende bezwaarschrift (zie ook Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540).
4.27.4.
Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift door de inspecteur (16 januari 2012) en de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank (15 juni 2015) zijn (afgerond) 3 jaar en 5 maanden (= 41 maanden) verstreken. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. De overschrijding van de redelijke termijn is dan 41 min 24 = 17 maanden. Belanghebbende heeft dus recht op een vergoeding van 3 x € 500 of € 1.500.
4.27.5.
Voor de verdeling daarvan tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister van Veiligheid en Justitie (beroepsfase) (Minister) geldt het volgende:
- De bezwaarfase heeft geduurd van 16 januari 2012 tot en met 5 november 2013 of 22 maanden.
- De beroepsfase bij de rechtbank heeft geduurd van 6 december 2012 tot 15 juni 2015 of 30 maanden;
- In deze periode zit een overlap van 11 maanden (6 december 2012 tot 5 november 2013) waarin belanghebbende al wel beroep heeft ingesteld tegen het niet doen van uitspraak op bezwaar, maar waarin de uitspraak op bezwaar nog niet was gedaan door de inspecteur. De rechtbank ziet aanleiding deze periode voor rekening van de inspecteur te laten komen, nu deze volgens artikel 6:20 van de Awb verplicht blijft een besluit te nemen indien belanghebbende daar een belang in blijft houden. Nu in de tussenliggende periode de zaak inhoudelijk niet is behandeld, heeft belanghebbende hier een belang bij gehouden.
- De aan de inspecteur toe te rekenen termijn is derhalve 22 maanden. Daarvan is 6 maanden de norm. De overschrijding is 16 maanden.
- De aan de Minister toe te rekenen termijn is derhalve 30 -/- 11 = 19 maanden. De overschrijding is 1 maand.
Gelet hierop wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 1.412 (16/17 * € 1.500) en de Minister tot het resterende deel, ofwel afgerond € 88.
4.28.
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 3.3 heeft overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op de verzoeken om de toekenning van een dwangsom en een proceskostenvergoeding (zie 5.2).

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank acht, anders dan belanghebbende, geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een integrale proceskostenveroordeling rechtvaardigen. De rechtbank zal derhalve een proceskostenvergoeding toekennen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit). De rechtbank beschouwt daarbij de zaken van belanghebbende met de procedurenummers 12/6720, 13/3497, 13/3498 en 13/5967 als samenhangend.
5.2.
Nu in 4 zaken van belanghebbende een proceskostenvergoeding zal worden toegekend, bestaat aanleiding voor toepassing van een factor 1,5. De kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.203,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de verzoeken om een proceskostenvergoeding en toekenning van een dwangsom;
  • handhaaft de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beslissing op het verzoek om proceskostenvergoeding;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van een dwangsom van € 1.260;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 1.412;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 88;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.203,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2015 door mr. D. Hund, voorzitter, mr.drs. M.H. van Schaik en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.