7.4.Dan resteert nog de schade die eiseres zegt te hebben geleden in de periode van 28 juni 2010 tot en met 3 juli 2014, bestaande uit enerzijds geleden schade vanwege de onverhuurbaarheid van de winkelruimte van de voormalige supermarkt ([adres3]) en anderzijds geleden schade vanwege gederfde huurpenningen door noodgedwongen verlaging van de huurprijzen van de andere commerciële ruimten (kapsalon en Chinees restaurant; [adres4]).
Het college heeft zich – primair – op het standpunt gesteld dat eiseres in de genoemde periode geen schade heeft geleden en – subsidiair – dat schade moet worden geacht te zijn gecompenseerd met het planologisch voordeel dat is ontstaan met de inwerkingtreding van het reparatieplan. Het college heeft zich ook wat dat betreft gebaseerd op de advisering van SAOZ. Ook in dit verband geldt dat het college in beginsel op een door SAOZ uitgebracht advies mag afgaan, tenzij moet worden geoordeeld dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
SAOZ is in haar adviezen van 10 maart 2014 en 30 mei 2014 ingegaan op het herstel van de planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan “Nieuwstraat”. Met name in het advies van 30 mei 2014 is SAOZ ingegaan op de resterende inkomensschade in de periode tot aan herstel van de planologische mogelijkheden. In dat advies heeft SAOZ ten aanzien van de leegstaande winkelruimte [adres3] overwogen – onder verwijzing naar jurisprudentie van de AbRS (uitspraken van 16 maart 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT0554), 21 mei 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD2103) en 17 september 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BF0970)) – dat er van inkomensschade geen sprake is geweest, omdat er op de peildatum al sprake was van een circa 2,5 jaar eerder beëindigde huurovereenkomst en vervolgens van een nog niet aangevangen nieuwe exploitatie. Naar het oordeel van de rechtbank is de onderhavige situatie niet vergelijkbaar met de situaties die zijn beschreven in de door SAOZ aangehaalde uitspraken. Immers is hier geen sprake van een niet aangevangen exploitatie, zoals in de aangehaalde uitspraken, maar van een exploitatie die wel is aangevangen, doch is beëindigd voor de peildatum en niet is hervat. Door de vaststelling van het bestemmingsplan “Lage Zwaluwe West” is het ook niet mogelijk geweest de exploitatie – de verhuur als supermarktlocatie – te hervatten. SAOZ heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op die jurisprudentie kunnen beroepen als onderbouwing van haar standpunt. Voorts heeft SAOZ overwogen dat het bestemmingsplan “Nieuwstraat” eiseres planologische voordelen oplevert, en dat eventueel geleden inkomensschade in de periode tot aan de planologische reparatie moet worden geacht te zijn gecompenseerd met de planologische voordelen die het bestemmingsplan “Nieuwstraat” biedt. Die conclusie, zonder daarbij enig inzicht te geven in de waarde die die planologische voordelen vertegenwoordigen, acht de rechtbank te voorbarig. Dit klemt temeer nu ook de inkomensschade niet is begroot, omdat daarvan volgens SAOZ immers geen sprake van zou zijn. Pas wanneer een taxatie van de planologische voordelen van het bestemmingsplan “Nieuwstraat” tegenover de te berekenen inkomensschade wordt gesteld, of deze op een andere wijze voldoende gemotiveerd worden afgezet tegen de inkomensschade, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld of deze de in de periode 28 juni 2010 tot en met 3 juli 2014 geleden planschade al dan niet volledig compenseert.
SAOZ heeft in haar advies van 30 mei 2014 ten aanzien van het object [adres5] (Chinees restaurant) overwogen dat er geen sprake is van inkomensderving, omdat de huurovereenkomst loopt tot 31 juli 2015 en er tussentijds geen huurverlaging heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het object [adres6] (kapsalon) heeft SAOZ opgemerkt dat er in 2013 en 2014 een huurverlaging is doorgevoerd, maar dat die huurverlaging geen direct gevolg is van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Lage Zwaluwe West”, doch vooral is ingegeven door marktomstandigheden. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiseres geen reden om daaraan te twijfelen.
Op basis van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat aan het advies van SAOZ van 30 mei 2014, voor zover dat ziet op de door eiseres geclaimde inkomensschade in de periode 28 juni 2010 tot en met 3 juli 2014 ten aanzien van het object [adres3], zodanige gebreken kleven, dat het college dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en dat het om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
9. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen om alsnog te laten berekenen wat de hoogte is van de door eiseres geleden inkomensschade in de periode 28 juni 2010 tot en met 3 juli 2014 voor het object [adres3]. Indien het college het standpunt handhaaft, dat de in die periode geleden inkomensschade (deels) wordt gecompenseerd door de planologische voordelen die het bestemmingsplan “Nieuwstraat” biedt, dan dient het college ook daarvan een onderbouwing te geven.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
10. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het college dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres en derde partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.