Datum uitspraak: 21 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2531 van de rechtbank Zutphen van 22 augustus 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Montferland.
Bij besluit van 16 december 2004 heeft de raad van de gemeente Bergh (thans: de gemeente Montferland, hierna: de gemeenteraad), opnieuw beslissend op het door [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade gemaakte bezwaar, deze € 30.000,00, vermeerderd met € 13.262,67 aan wettelijke rente, toegekend.
Bij uitspraak van 22 augustus 2007, verzonden op 23 augustus 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2007.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2004, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. C.P.G. Rietman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering.
2.3. [appellant] is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente Bergh, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) met opstallen, waar hij een rundvee- en varkenshouderij exploiteert. Hij heeft de gemeenteraad verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te lijden ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "De Vaanhorst". Dit plan voorziet op de gronden ten noorden van het perceel in een woonwijk, waardoor de uitbreidingsmogelijkheden van de onderneming van [appellant] zijn beperkt.
2.4. De gemeenteraad heeft het verzoek van [appellant] opnieuw ter advisering voorgelegd aan de Stichting Advisering Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ)
In haar advies van september 2004 concludeert de SAOZ dat het bestemmingsplan "De Vaanhorst" heeft geleid tot beperkingen van de uitbreidingsmogelijkheden van de onderneming van [appellant], nu de onder het nieuwe planologische regime te bereiken maximale bedrijfsomvang geen optimale bedrijfsomvang is, terwijl onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Bergh" een volwaardig bedrijf mogelijk was. Volgens de SAOZ heeft de planologische invloed van het oprukken van de woonwijk, gelet op met name de trend tot schaalvergroting in de veehouderijen, voor [appellant] tot een planologisch nadeel geleid dat bij verkoop tot uitdrukking zou zijn gekomen in de waarde. Hierbij heeft de SAOZ voorts in aanmerking genomen dat het uitzicht vanuit de bedrijfswoning van [appellant] is gewijzigd. De SAOZ heeft geadviseerd [appellant] € 30.000,00 aan schadevergoeding toe te kennen.
De gemeenteraad heeft dit advies aan het besluit van 16 december 2004 ten grondslag gelegd.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat tussen partijen niet in geschil is dat het door de gemeenteraad aan hem toegekende bedrag van € 30.000,00 ziet op de door hem geleden vermogensschade, bestaande in waardedaling van de onroerende zaak en de hoogte van dit bedrag tussen partijen evenmin in geschil is, heeft miskend dat in het deskundigenrapport van LTO Noord Advies (hierna: LTO) van 6 januari 2006 is geconcludeerd tot een schade van € 81.264,00.
2.5.1. Ter zitting is gebleken dat de waardevermindering van het perceel ten bedrage van € 30.000,00 niet in geschil is. Uit de stukken, onder meer de door [appellant] bij brief van 20 maart 2008 aan de Afdeling gezonden nadere toelichting op het deskundigenrapport van LTO, en het verhandelde ter zitting, kan worden afgeleid dat [appellant], naast vergoeding daarvan, tevens verzoekt om vergoeding van inkomstenderving als gevolg van het verlies van exploitatiemogelijkheden van zijn onderneming onder het nieuwe planologisch regime.
Volgens het advies van september 2004 heeft de SAOZ het verschil in naar verwachting vóór en na de peildatum te verkrijgen inkomsten bij de vaststelling van de schadevergoeding betrokken, in zoverre potentiële kopers op de peildatum dienden uit te gaan van beduidend minder uitbreidingsmogelijkheden. Deze inkomstenderving als gevolg van het verlies van exploitatiemogelijkheden is derhalve in de [appellant] toegekende schadevergoeding van € 30.000,00 begrepen. Voor vergoeding van de andere door hem gestelde schade biedt artikel 49 van de WRO geen ruimte. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 maart 2005 in zaak nr.
200400527/1), komt gemist voordeel uit niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor vergoeding op de voet van deze bepaling in aanmerking. Niet is gebleken dat [appellant] op de peildatum een aanvang had gemaakt met de exploitatie van zijn onderneming op basis van de ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan toegestane uitbreidingsmogelijkheden.
2.6. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de gemeenteraad zich bij de vaststelling van de schadevergoeding op het advies van de SAOZ mocht baseren, heeft miskend dat daarin niet inzichtelijk is gemaakt, op welke wijze het schadebedrag is berekend, kan dit betoog, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1 is overwogen, evenmin slagen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008