200709132/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te [plaats], waarvan [maat A] en [maat B] de maten zijn, en [appellant B}, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1878 van de rechtbank Roermond van 14 november 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Maasbree.
Bij besluit van 20 september 2005 heeft de raad van de gemeente Maasbree (hierna: de gemeenteraad), voor zover thans van belang, aan appellanten € 45.378,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2002 tot de dag van uitbetaling, aan vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft de gemeenteraad, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nog een nader stuk ingediend. Dat is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2008, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A. Snijders, werkzaam bij Tonnaer Adviseurs, vergezeld door mr. G.J.J. van Houtert, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 WRO dient te worden onderzocht of een belanghebbende door een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.3. Aan het verzoek om planschadevergoeding is ten grondslag gelegd dat [appellanten], die op [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nrs. […], […] en […], een varkenshouderij exploiteren, ten gevolge van de wijziging van de bestemming van de nabijgelegen locatie [locatie 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie [..], nr. […], schade hebben geleden, omdat het sindsdien niet meer mogelijk is de varkenshouderij uit te breiden en het bouwblok volledig voor het houden van dieren en het opslaan van mest te benutten.
2.4. Niet in geschil is dat [appellanten] door de wijziging in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren en de daardoor geleden schade redelijkerwijs niet te hunnen laste behoort te blijven. Aan [appellanten] is om die reden € 45.378,02 aan vermogensschade toegekend.
In geschil zijn, voor zover thans van belang, de hoogte van dat bedrag en de afwijzing van het verzoek om vergoeding van exploitatieschade.
2.5. Wat betreft de gestelde exploitatieschade heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] geen aanspraak op vergoeding daarvan hebben, aangezien gemist voordeel uit niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor vergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO in aanmerking komt, [appellanten] op de dag van inwerkingtreding van de planologische maatregel (hierna: de peildatum) niet over een voor uitbreiding van de exploitatie benodigde milieuvergunning beschikten en de gemeenteraad zich onder verwijzing naar een advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken van 13 februari 2006 terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij op de peildatum nog geen aanvang met de uitbreiding van de exploitatie hadden gemaakt.
Wat betreft de hoogte van de vermogensschade heeft de rechtbank op advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 31 augustus 2007 in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit om een bedrag van € 45.378,02 ter vergoeding van geleden vermogensschade toe te kennen in rechte geen stand kan houden.
2.6. Hetgeen [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd, komt neer op een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft hen in dat betoog niet gevolgd. Zij hebben niet uiteengezet, waarom de daartoe gebezigde overwegingen niet juist zijn. Hetgeen [appellanten] daaraan in hoger beroep hebben toegevoegd, werpt geen ander licht op de zaak, aangezien het aldus aangevoerde geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de adviezen van 13 februari 2006 en 31 augustus 2007 behelst. Daarbij is van belang dat de stelling dat [appellanten] op de peildatum een aanvang met de uitbreiding van de bestaande exploitatie hadden gemaakt, niet met uit objectieve bron afkomstige stukken of anderszins aannemelijk is gemaakt. Dat de door [appellanten] ingeschakelde taxateurs de vermogensschade hoger hebben geschat, brengt voorts op zichzelf niet met zich dat niet van de juistheid van het advies van 31 augustus 2007 mocht worden uitgegaan.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008