ECLI:NL:RVS:2008:BF0970

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.J.J. van Buuren
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding voor varkenshouderij na wijziging bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond over de toekenning van planschade aan appellanten, die een varkenshouderij exploiteren. De gemeenteraad van Maasbree had op 20 september 2005 aan appellanten een schadevergoeding van € 45.378,02 toegekend, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 februari 2002. Dit besluit volgde op een wijziging van het bestemmingsplan, waardoor appellanten in een nadeliger planologische situatie kwamen te verkeren. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat de gemeenteraad op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bevoegd was om schadevergoeding toe te kennen aan belanghebbenden die door een wijziging van het bestemmingsplan schade lijden. De Raad bevestigt dat appellanten door de wijziging van het bestemmingsplan schade hebben geleden, omdat zij hun varkenshouderij niet konden uitbreiden. De hoogte van de schadevergoeding is echter in geschil, evenals de afwijzing van de vergoeding voor exploitatieschade.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellanten geen recht hadden op vergoeding van exploitatieschade, omdat zij op de peildatum geen milieuvergunning voor uitbreiding hadden en geen aanvang hadden gemaakt met de uitbreiding van hun exploitatie. De Raad van State volgt deze redenering en concludeert dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden om de hoogte van de schadevergoeding te betwisten. Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

200709132/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te [plaats], waarvan [maat A] en [maat B] de maten zijn, en [appellant B}, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1878 van de rechtbank Roermond van 14 november 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Maasbree.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2005 heeft de raad van de gemeente Maasbree (hierna: de gemeenteraad), voor zover thans van belang, aan appellanten € 45.378,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2002 tot de dag van uitbetaling, aan vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft de gemeenteraad, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nog een nader stuk ingediend. Dat is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2008, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A. Snijders, werkzaam bij Tonnaer Adviseurs, vergezeld door mr. G.J.J. van Houtert, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 WRO dient te worden onderzocht of een belanghebbende door een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.3. Aan het verzoek om planschadevergoeding is ten grondslag gelegd dat [appellanten], die op [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nrs. […], […] en […], een varkenshouderij exploiteren, ten gevolge van de wijziging van de bestemming van de nabijgelegen locatie [locatie 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie [..], nr. […], schade hebben geleden, omdat het sindsdien niet meer mogelijk is de varkenshouderij uit te breiden en het bouwblok volledig voor het houden van dieren en het opslaan van mest te benutten.
2.4. Niet in geschil is dat [appellanten] door de wijziging in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren en de daardoor geleden schade redelijkerwijs niet te hunnen laste behoort te blijven. Aan [appellanten] is om die reden € 45.378,02 aan vermogensschade toegekend.
In geschil zijn, voor zover thans van belang, de hoogte van dat bedrag en de afwijzing van het verzoek om vergoeding van exploitatieschade.
2.5. Wat betreft de gestelde exploitatieschade heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] geen aanspraak op vergoeding daarvan hebben, aangezien gemist voordeel uit niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor vergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO in aanmerking komt, [appellanten] op de dag van inwerkingtreding van de planologische maatregel (hierna: de peildatum) niet over een voor uitbreiding van de exploitatie benodigde milieuvergunning beschikten en de gemeenteraad zich onder verwijzing naar een advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken van 13 februari 2006 terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij op de peildatum nog geen aanvang met de uitbreiding van de exploitatie hadden gemaakt.
Wat betreft de hoogte van de vermogensschade heeft de rechtbank op advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 31 augustus 2007 in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit om een bedrag van € 45.378,02 ter vergoeding van geleden vermogensschade toe te kennen in rechte geen stand kan houden.
2.6. Hetgeen [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd, komt neer op een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft hen in dat betoog niet gevolgd. Zij hebben niet uiteengezet, waarom de daartoe gebezigde overwegingen niet juist zijn. Hetgeen [appellanten] daaraan in hoger beroep hebben toegevoegd, werpt geen ander licht op de zaak, aangezien het aldus aangevoerde geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de adviezen van 13 februari 2006 en 31 augustus 2007 behelst. Daarbij is van belang dat de stelling dat [appellanten] op de peildatum een aanvang met de uitbreiding van de bestaande exploitatie hadden gemaakt, niet met uit objectieve bron afkomstige stukken of anderszins aannemelijk is gemaakt. Dat de door [appellanten] ingeschakelde taxateurs de vermogensschade hoger hebben geschat, brengt voorts op zichzelf niet met zich dat niet van de juistheid van het advies van 31 augustus 2007 mocht worden uitgegaan.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
452.