ECLI:NL:RBZWB:2015:2606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij maatschap van klinisch perfusionisten in belastingzaak

Op 22 april 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij een maatschap van klinisch perfusionisten betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, een maatschap die werkzaam is in de cardio-thoracale chirurgie, geen recht heeft op een integrale of forfaitaire proceskostenvergoeding. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de kosten van de gemachtigde uiteindelijk door het ziekenhuis zullen worden betaald, waardoor er geen kosten op de belanghebbende drukken. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, waarin werd gesteld dat niet elke beroepsmatig verleende rechtsbijstand automatisch leidt tot kosten voor de belanghebbende.

Tijdens de zitting op 8 april 2015 werd duidelijk dat de gemachtigde van de belanghebbende had verklaard dat de proceskostenvergoeding van € 90.750 mede gebaseerd was op teruggaven van omzetbelasting die betrekking hadden op andere tijdvakken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er overeenstemming was bereikt over de vrijstelling van omzetbelasting voor de diensten van de belanghebbende, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs leidde tot volledige teruggaaf van de voldane omzetbelasting. De rechtbank heeft daarom besloten om teruggaaf te verlenen tot het bedrag waarover partijen overeenstemming hebben bereikt, en heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de belanghebbende in het gelijk gesteld voor wat betreft de teruggaaf van de omzetbelasting, maar niet voor de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 14/669 en 14/670
uitspraak van 22 april 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
Betreft
  • De uitspraken van de inspecteur van 20 december 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door haar over de tijdvakken 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 voldane omzetbelasting;
  • Het verzoek om een proceskostenvergoeding.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken van belanghebbende met de zaaknummers AWB 14/669 en 14/670. Ter zitting zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], ter bijstand vergezeld van [A], en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • verleent teruggaaf conform hetgeen tussen partijen is overeengekomen;
  • wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af;
  • gelast de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan haar te vergoeden.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is een maatschap bestaande uit klinisch perfusionisten, die werkzaamheden verrichten bij cardio-thoracale chirurgie in een ziekenhuis. Lopende deze procedures bij de rechtbank heeft de inspecteur alsnog het standpunt ingenomen dat belanghebbende voor de omzetbelasting vrijgestelde prestaties verricht en dat om die reden door belanghebbende ten onrechte omzetbelasting op aangifte is voldaan.
2.2.
In geschil is thans nog of belanghebbende terecht aanspraak maakt op een integrale proceskostenvergoeding van € 90.750.
2.3.
Ter zitting heeft gemachtigde verklaard dat is overeengekomen dat een vast bedrag voor juridische bijstand wordt berekend aan de hand van de hoogte van de totale bedrag aan teruggaven omzetbelasting, dat de gevraagde proceskostenvergoeding van € 90.750 mede gebaseerd is op teruggaven omzetbelasting die betrekking hebben op andere tijdvakken dan de onderhavige tijdvakken en dat uiteindelijk de factuur van gemachtigde door het ziekenhuis zal worden betaald.
2.4.
Op grond van artikel 8:75 van de Awb in samenhang met artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan aan een belanghebbende een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase worden toegekend, indien op belanghebbende een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van verleende rechtsbijstand te voldoen. Uit het feit dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand volgt niet per definitie dat kosten op belanghebbende drukken (vergelijk HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0464). Gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting dat de factuur van de gemachtigde uiteindelijk door het ziekenhuis zal worden betaald, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van op belanghebbende drukkende kosten, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een integrale of forfaitaire proceskostenvergoeding. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is daarom niet voor inwilliging vatbaar. Voor wat betreft de vergoeding van de door het ziekenhuis te betalen proceskosten is niet de belastingrechter maar de civiele rechter bevoegd.
2.5.
Partijen hebben aan de rechtbank wel bericht dat overeenstemming was bereikt dat belanghebbende geen omzetbelasting is verschuldigd omdat haar diensten zijn vrijgesteld, maar niet of dat heeft geleid tot volledige teruggaaf van hetgeen op aangifte was voldaan. De rechtbank acht het niet onmogelijk dat de teruggaaf iets lager is vanwege het wegvallen van de aftrekbaarheid van voorbelasting. Om daarover ieder misverstand te vermijden, zal de rechtbank teruggaaf verlenen tot het bedrag waarover partijen overeenstemming hebben bereikt. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, de teruggaaf heeft verleend zoals die tussen partijen is overeengekomen en het verzoek om een proceskostenvergoeding heeft afgewezen.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2015 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. D.B. Bijl, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.