In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een rekening motorrijtuigenbelasting en naheffingsaanslagen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de rekening motorrijtuigenbelasting en de naheffingsaanslagen, maar de inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het niet mogelijk is om bij voorbaat bezwaar aan te tekenen tegen toekomstige aanslagen. De rechtbank heeft het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank de inhoudelijke behandeling van een andere naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting wel ter hand genomen. De belanghebbende stelde dat hij recht had op de bijzondere regeling voor invalidenvervoer, maar de rechtbank oordeelde dat niet aannemelijk was dat hij vóór de invoering van deze regeling gebruik maakte van het verlaagde tarief voor ‘grijze kentekens’. De rechtbank heeft de verzuimboete die aan de naheffingsaanslag was verbonden in stand gelaten, omdat de belanghebbende de in rekening gebrachte motorrijtuigenbelasting had moeten voldoen, ook al had hij daar bezwaar tegen gemaakt.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) besproken en de voorwaarden voor ontvankelijkheid van bezwaarschriften uiteengezet. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat de belanghebbende geen recht had op de bijzondere regeling voor invalidenvervoer. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.