In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de motorrijtuigenbelasting (mrb) voor houders van bestelauto's. De belanghebbende, die geen ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting, heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van motorrijtuigenbelasting voor zijn bestelauto. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de vraag behandeld of er sprake is van verboden discriminatie tussen houders van bestelauto's die ondernemer zijn en degenen die dat niet zijn, aangezien voor ondernemers een verlaagd belastingtarief geldt. De rechtbank oordeelt dat de wettelijke regeling geen verboden discriminatie inhoudt. De rechtbank verwijst naar een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel zich niet verzet tegen een regeling die een verschillende fiscale behandeling kent voor binnen de ondernemingssfeer gebruikte en binnen de privésfeer gebruikte goederen. De rechtbank concludeert dat de wetgever de vrijheid heeft om onderscheid te maken tussen ondernemers en particulieren, en dat de regeling voldoende onderscheidend is om oneigenlijk gebruik uit te sluiten. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond.