Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
28 januari 2011 uitgenodigd voor een bespreking over de betalingsregeling en de betalingsonmacht.
€ 18.164. In 2009 heeft [A BV] een positief resultaat geboekt van € 1.837. In 2010 en 2011 zijn weer verliezen geleden van € 85.352, respectievelijk € 136.368.
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
€ 93.493. De rechtbank neemt tot slot in aanmerking dat de ontvanger onweersproken heeft gesteld dat [A BV] in de periode dat de verschuldigde loonheffingen niet aan de belastingdienst werden betaald, wel andere crediteuren heeft betaald. Uit deze feiten en omstandigheden valt – een en ander in onderlinge samenhang bezien – naar het oordeel van de rechtbank op te maken dat belanghebbende het belang van [C BV] voorop heeft gesteld ten opzichte van het belang van [A BV]. Belanghebbende moet zich naar het oordeel van de rechtbank ook bewust zijn geweest van het risico dat schuldeisers en dan met name de belastingdienst van een en ander de dupe zouden kunnen worden.
12 september 2012. Voorts blijkt uit de stukken van het geding dat partijen, zij het soms met tussenpozen van maanden, voortdurend met elkaar in overleg zijn geweest. Het tijdsverloop tussen de melding van betalingsonmacht in maart 2010 en het moment waarop de aansprakelijkstelling van belanghebbende eindigde (mei 2012), is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onredelijk lang of onzorgvuldig. Daarbij is overigens niet in geschil dat het bedrag van de aansprakelijkstelling is berekend tot het moment waarop belanghebbende als bestuurder is afgetreden.
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot € 311.185;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan hem vergoedt.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: