ECLI:NL:RBZWB:2014:6270
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- M.J.M. Klarenbeek
- Rechtspraak.nl
Huurprijsverhoging en verjaring van vorderingen in huurgeschil
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, ging het om een huurgeschil tussen eiser [X] en gedaagde [Y]. De kern van het geschil betrof de huurprijsverhogingen die [Y] sinds 1998 had doorgevoerd en de vraag of de vordering van [X] tot terugbetaling van onverschuldigde huur was verjaard. Eiser stelde dat hij pas recentelijk bekend was geworden met het bestaan van zijn vordering, maar de rechtbank oordeelde dat hij al vanaf het begin in 1998 op de hoogte was van de huurverhogingen. De rechtbank benadrukte dat voor de aanvang van de verjaringstermijn subjectieve bekendheid met de feiten vereist is, maar dat het niet noodzakelijk is dat de schuldeiser ook bekend is met de juridische beoordeling van die feiten. Dit leidde tot de conclusie dat de verjaringstermijn in 1998 was aangevangen.
De rechtbank oordeelde verder dat de vordering van [X] tot terugbetaling van huur voor de periode vóór 31 oktober 2007 was verjaard. De rechtbank verklaarde dat door de verjaring van de rechtsvordering de onderliggende verbintenis teniet was gegaan, zoals bepaald in artikel 3:304 BW. Dit betekende dat [X] geen recht meer had op de gevorderde verklaringen voor recht en de vernietiging van huurverhogingen. De rechtbank hield de verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rolzitting van 25 juni 2014, zodat [Y] gelegenheid kreeg om een waardering van de gehuurde woonruimte op basis van het puntensysteem in te dienen.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie door schuldeisers en de gevolgen van verjaring in huurgeschillen. De zaak illustreert ook de complexiteit van huurprijsverhogingen en de juridische beoordeling daarvan, waarbij de persoonlijke relatie tussen partijen en de omstandigheden van de huurovereenkomst een rol spelen.