ECLI:NL:RBZWB:2014:5592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_1934
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en verrekening van premies

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2010, opgelegd door de inspecteur op 11 maart 2014. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het onderzoek ter zitting met toestemming van partijen achterwege is gebleven.

De rechtbank overwoog dat de belanghebbende, geboren in 1959, in het onderhavige jaar niet verzekerd was voor de Nederlandse volksverzekeringen. Tot 1 mei 2010 was hij verzekerd in Duitsland op basis van Europese verordeningen, en vanaf die datum ook. De belanghebbende stelde dat hij premies voor de AWBZ en Zvw had betaald, die ten onrechte niet met de aanslag waren verrekend. De rechtbank oordeelde dat de door de belanghebbende betaalde bedragen geen belasting zijn en dat verrekening met de verschuldigde inkomstenbelasting enkel mogelijk is voor als voorheffing geheven loonbelasting, dividendbelasting en kansspelbelasting.

De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet premieplichtig was voor de volksverzekeringen en dat de aanslag uitsluitend uit de heffing van inkomstenbelasting bestond. De rechtbank verwierp ook het argument van de belanghebbende dat hij ongelijk werd behandeld ten opzichte van Nederlandse ingezetenen, aangezien er geen sprake was van gelijke gevallen. De rechtbank wees erop dat de belanghebbende zijn betalingen aan het CvZ ten onrechte als AWBZ-premie had aangeduid, aangezien het ging om een verdragsrechtelijke bijdrage.

De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/1934
uitspraak van 8 augustus 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 11 maart 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2010 opgelegde aanslag inkomstenbelasting (IB), aanslagnummer [aanslagnummer].H.06 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1959, is woonachtig in Duitsland en is in het onderhavige jaar niet verzekerd ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen.
2.2.
Belanghebbende is tot 1 mei 2010 ingevolge Verordening (EEG) nr. 1408/71 en vanaf 1 mei 2010 ingevolge Verordening (EG) 883/2004 verzekerd in Duitsland. Belanghebbende is op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in Nederland een bijdrage verschuldigd die aan het College voor Zorgverzekeringen (het CvZ) wordt afgedragen.
2.3.
Belanghebbende stelt dat hij aan CvZ premies voor de AWBZ en Zvw heeft betaald en dat deze ten onrechte niet met de aanslag zijn verrekend. Volgens belanghebbende vallen beide premies onder de ingehouden loonheffingen en in het aangifteformulier wordt specifiek om ingehouden loonheffing gevraagd en niet om ingehouden loonbelasting.
2.4.
Dat belanghebbende ingevolge artikel 69 van de Zvw een met de AWBZ-premie overeenkomende bijdrage is verschuldigd, maakt niet dat hij premieplichtig is voor de AWBZ of enige andere volksverzekering. Dat geldt eveneens voor de keuze van belanghebbende om voor de IB als binnenlands belastingplichtige te worden behandeld.
2.5.
Aangezien belanghebbende niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen (zie 2.1 en 2.4) bestaat de aanslag uitsluitend uit de heffing van IB. Op grond van artikel 9.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (tekst 2010), is verrekening met de verschuldigde IB enkel mogelijk voor de als voorheffing geheven loonbelasting, dividendbelasting en kansspelbelasting. Het op grond van artikel 69 van de Zvw verschuldigde bedrag is geen belasting. Zie ook Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2012, nr. 11-2094 AWBZ, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9228 en van 26 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6362. De door belanghebbende aan het CvZ gedane betalingen zijn dan ook niet aan te merken als geheven loon-/dividend-/kansspelbelasting als bedoeld in artikel 9.2 van de Wet IB 2001. De Wet IB 2001 staat daarom aan de door belanghebbende bepleite verrekening in de weg.
2.6.
Dat in het aangifteformulier volgens belanghebbende specifiek om loonheffing wordt gevraagd en niet om (loon)belasting kan belanghebbende niet baten. Nu belanghebbende niet premieplichtig is, is die vraagstelling weliswaar inderdaad niet specifiek genoeg geformuleerd maar dat is onvoldoende om belanghebbende, in strijd met de wet, de door hem bepleite verrekening toe te kennen.
2.7.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat hij ten opzichte van Nederlandse ingezetenen ongelijk wordt behandeld, nu die groep de verschuldigde AWBZ-premie wel als voorheffing in aanmerking kan nemen en dat in zijn geval ook AWBZ-premie is verschuldigd, maar hij deze niet kan verrekenen. Nu belanghebbende niet en een ingezetene wel premieplichtig is voor de volksverzekeringen is geen sprake van rechtens en feitelijk gelijke gevallen. Het beroep van belanghebbende dat in zijn geval sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen faalt reeds hierom. Verder wijst de rechtbank erop dat belanghebbende ten onrechte zijn betalingen aan het CvZ aanduidt als ‘AWBZ-premie’. Hij betaalt een verdragsrechtelijke bijdrage, geen AWBZ-premie (CRvB van 18 juli 2014, nr. 12-3443 ZVW, ECLI:NL:CRVB:2014:2506). Overigens kunnen Nederlandse ingezetenen de (inkomensafhankelijke) bijdrage voor de Zvw evenmin als voorheffing in aanmerking nemen.
2.8.
Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de inspecteur en is het beroep ongegrond verklaard.
2.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 8 augustus 2014 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.