ECLI:NL:RBZWB:2014:5106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_3258
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake buitenlandse bankrekening en belastingheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X], de belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking die aan belanghebbende was opgelegd. De inspecteur had de informatiebeschikking gegeven in verband met een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2009, waarbij de inspecteur stelde dat belanghebbende onjuiste informatie had verstrekt door te ontkennen dat hij een rekening in het buitenland had. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende rekeninghouder was bij Van Lanschot in Luxemburg en dat er aanzienlijke saldi waren in de jaren 1994 en 1996. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat het niet onaannemelijk was dat belanghebbende in 2009 nog steeds over (een deel van) die saldi kon beschikken. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was genomen, omdat belanghebbende niet had voldaan aan de informatieverplichting zoals gesteld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en stelde hem in de gelegenheid om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/3258
uitspraak van 17 juli 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met de betrekking tot de aan hem op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2009 met dagtekening 11 maart 2013 een informatiebeschikking gegeven en bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2013 deze beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 juni 2013, ontvangen bij de rechtbank op 12 juni 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Breda. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de rolnummers 13/184 tot en met 13/195, 13/762 tot en met 13/766, 13/1687, 13/3258, 13/3360, 13/5853, 13/6158 en 13/6441. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als de uitspraak aan partijen is verzonden. De pleitnota’s van partijen behoren tot de gedingstukken.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen.
1.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2014 aangegeven geen nadere stukken in te dienen. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de inspecteur. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren op [datum] 1948 was gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenote), geboren op [datum] 1952.
2.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 1995 tot en met 2007 navorderingsaanslagen IB/PVV en over de jaren 1996 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd in verband met niet aangegeven (inkomen uit) in het buitenland aangehouden vermogen.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2009 aangifte gedaan van een verzamelinkomen van € 61.936 en een gemiddelde rendementsgrondslag in box 3 van € 649.234.
2.4.
Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD/ECD/Team Internationaal een Nota met bijlagen verstrekt (verder: de renseignementen). De bijlagen B.1., B.2. en B.6. bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, bij, volgens de aanhef “
F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.”.De bijlage B.9. betreft een adressenlijst. Voorzover te dezen van belang bevatten de bijlagen B.1., B.2. en B.6. respectievelijk de volgende gegevens:

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 9/05/96 prog: FVLR102J page: 35, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Deposits
Bonds
Shares/
options
Inv. Funds
Total
Account manager: 0000028
(...)
[rekeningnummer]
[X - Y]
NLG
58,827.63
371,145.00
371,653.60
801,626.23 A
Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 11/28/96 prog: FVLR102J page: 35, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Deposits
Bonds
Shares/
options
Inv. Funds
Total
(...)
[rekeningnummer]
[X - Y]
NLG
1,325.98
377,870.00
411,973.50
791,169.48 A
28
[rekeningnummer]
[X - Y]
941221
NLG
559918,
5056,87
395700,
144502,8
0 P
18364”
2.5.
De inspecteur heeft belanghebbende en de echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouders van bovengenoemde rekeningen bij de Van Lanschot bank in Luxemburg (hierna: Van Lanschot) en de onder 2.2 vermelde aanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft ontkend een rekening bij Van Lanschot te hebben aangehouden. Na ontvangst van de aangifte van belanghebbende over het jaar 2009 heeft de inspecteur hem met dagtekening 25 januari 2013 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR werd verzocht informatie te verstrekken over de rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer] en van eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende. Met dagtekening 25 februari 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende een rappel vragenbrief gezonden. De gemachtigde heeft bij brief van 7 maart 2013 namens belanghebbende gereageerd met de opmerking dat cliënt “(…)
geen rekening aangehouden[heeft]
in het buitenland en draagt er ook geen kennis van dat er een rekening in het buitenland is aangehouden die niet in zijn aangifte is vermeld.”.
2.6.
Met dagtekening 11 maart 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige informatiebeschikking gezonden. Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 25 januari 2013 zijn gesteld en geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 AWR is voldaan. De vragen luidden als volgt:
“1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door [X] en/of zijn partner aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op […] deze rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer dit vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de rekening bij Van Lanschot voor 2009 te overleggen.”
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft aan belanghebbende op 23 april 2013 een brief met kenmerk “
Informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar” gezonden. Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2013 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet heeft bewezen dat belanghebbende in het onderhavige jaar gerechtigd was tot een rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer]. Volgens belanghebbende zijn de renseignementen uit 1994 en 1996 daarvoor te weinig en is de omstandigheid dat belanghebbende betrokken is bij het project “
Bank zonder naam” niet van betekenis nu daarover nog geen onherroepelijke beslissing is genomen.
4.2.
De inspecteur heeft belanghebbende en de echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouders bij Van Lanschot. Op de inspecteur rust de last om de juistheid daarvan aannemelijk te maken. De inspecteur heeft de gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de rekeningstandenlijsten - in dit geval: “
[X - Y]” - vergeleken met de gegevens in het systeem Beheer van Relaties (hierna: BVR), waarin gegevens zijn opgenomen die afkomstig zijn van de gemeentelijke basisadministratie. Uit de door de inspecteur overgelegde schermprints van de in het BVR-systeem opgenomen personen blijkt dat er slechts één echtpaar voorkomt met de achternamencombinatie “
”; deze unieke ‘
hit’betreft belanghebbende en de echtgenote.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde combinatie van de namen zo specifiek is, dat er geen reden is om aan te nemen dat de vermelding in het renseignement op andere personen dan belanghebbende en de echtgenote kan slaan. Met voormeld onderzoek heeft de inspecteur dan ook naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende en de echtgenote rechthebbenden waren tot de rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer], op de op de renseignementen genoemde data.
4.4.
Nu sprake was van aanzienlijke saldi in 1994 en 1996, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat belanghebbende in 2009 nog steeds over (een deel van) die saldi en de rendementen daarop kon beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de door hem in zijn brieven van 25 januari 2013 en 11 maart 2013 gevraagde informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing van belanghebbende over het jaar 2009. Nu namens belanghebbende bij brief van 7 maart 2013 is ontkend dat in het buitenland een rekening is aangehouden, is onjuiste informatie verstrekt. De informatiebeschikking is in zoverre terecht genomen.
4.5.
Het beroep van belanghebbende op de uitspraak van rechtbank Breda van 20 september 2012, nr. 12/1937, ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216, kan niet tot een ander oordeel leiden. In tegenstelling tot het onderhavige geval, had de inspecteur in dat geval niet aannemelijk gemaakt dat de belanghebbende in een eerder jaar (1994 in dat geval) gerechtigd was geweest tot een buitenlandse bankrekening.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt belanghebbende tot vier weken na verzending van deze uitspraak in de gelegenheid alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.