ECLI:NL:RBZWB:2014:3745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_1739
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake buitenlandse bankrekeningen en informatieverplichting van belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, [Y], en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking die aan belanghebbende was opgelegd. De inspecteur had de informatiebeschikking gegeven in verband met de aan belanghebbende op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2010. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende rekeninghouder was bij Van Lanschot in Luxemburg en dat er aanzienlijke saldi waren in de jaren 1994 en 1996. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat belanghebbende in 2010 nog steeds over (een deel van) die saldi en de rendementen daarop kon beschikken. Belanghebbende heeft echter niet gereageerd op de vragenbrieven van de inspecteur, waardoor de informatiebeschikking terecht is genomen.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 april 2014 gehouden, waarbij meerdere zaken gezamenlijk zijn behandeld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende en haar overleden echtgenoot, [X], rechthebbenden waren tot de rekening bij Van Lanschot. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur de last heeft om de juistheid van zijn stelling te bewijzen en dat hij dit ook heeft gedaan door de gegevens van de rekeninghouders te vergelijken met de gemeentelijke basisadministratie.

De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond en stelt haar in de gelegenheid om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. L. Arts. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/1739
uitspraak van 27 mei 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Y], wonende te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met de betrekking tot de aan haar op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2010 met dagtekening 27 november 2012 een informatiebeschikking gegeven en bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 deze beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 maart 2013, ontvangen bij de rechtbank op 18 maart 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Breda. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de rolnummers 13/1739, 13/3430 tot en met 13/3443 en 13/5924. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als de uitspraak aan partijen is verzonden. De pleitnota’s van partijen behoren tot de gedingstukken.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren op [datum] 1944 was gehuwd met [X] (hierna: [X]), geboren op [datum] 1940 en overleden op [datum] 2004.
2.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 1995 een navorderingsaanslag IB/PVV en over het jaar 1996 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd in verband met niet aangegeven (inkomen uit) in het buitenland aangehouden vermogen. De inspecteur heeft aan de erven van [X] over de jaren 1996 tot en met 2004 navorderingsaanslagen IB/PVV en over de jaren 1997 tot en met 2000 navorderingsaanslagen VB opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2010 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 28.345 en een gemiddelde rendementsgrondslag in box 3 van € 393.815.
2.4.
Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD/ECD/ Team Internationaal een Nota met bijlagen verstrekt (verder: de renseignementen). De bijlagen B.1., B.2. en B.6. bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, bij, volgens de aanhef “
F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.”.De bijlage B.9. betreft een adressenlijst. Voorzover te dezen van belang bevatten de bijlagen B.1., B.2. en B.6. respectievelijk de volgende gegevens:

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 9/05/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Deposits
Bonds
Shares/
options
Inv. Funds
Total
Account manager: 0000028
(...)
[rekeningnummer]
[X - Y]
NLG
1,070.81
525,600.00
132,157.24
658,828.05 P
Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA Boulevard Prince Henri, 3 L-2016 Luxembourg, date: 11/28/96 prog: FVLR102J page: 39, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Deposits
Bonds
Shares/
options
Inv. Funds
Total
Account manager: 0000028
(...)
[rekeningnummer]
[X - Y]
NLG
1,070.81
532,800,00
133,061.58
666,932.39 P
28
[rekeningnummer]
[X - Y]
941221
NLG
597633,6
67,75
62612,68
0 P
18364”
2.5.
De inspecteur heeft belanghebbende en [X] geïdentificeerd als rekeninghouder van bovengenoemde rekeningen bij de Van Lanschot bank in Luxemburg (hierna: Van Lanschot) en de onder 2.2 vermelde aanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft ontkend een rekening bij Van Lanschot te hebben aangehouden. Na ontvangst van de aangifte van belanghebbende over het jaar 2010 heeft de inspecteur haar met dagtekening 19 september 2012 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR werd verzocht informatie te verstrekken over de rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer] en van eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende. Met dagtekening 7 november 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een rappel vragenbrief gezonden. Belanghebbende heeft niet op deze brieven gereageerd.
2.6.
Met dagtekening 27 november 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige informatiebeschikking gezonden. Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 19 september 2012 zijn gesteld en geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 AWR is voldaan. De vragen luidden als volgt:
“1. Is deze bankrekening in 2010 nog steeds door [Y] aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2010?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op […] deze rekening gestalde vermogen in 2010 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2010?
5. Indien niet langer dit vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de rekening bij Van Lanschot voor 2010 te overleggen.”
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft aan belanghebbende op 24 januari 2013 een brief met kenmerk “
Informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar” gezonden. Bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet heeft bewezen dat belanghebbende in het onderhavige jaar gerechtigd was tot een rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer]. Volgens belanghebbende zijn de renseignementen uit 1994 en 1996 daarvoor te weinig en is de omstandigheid dat belanghebbende betrokken is bij het project “
Bank zonder naam” niet van betekenis nu daarover nog geen onherroepelijke beslissing is genomen.
4.2.
De inspecteur heeft belanghebbende en [X] geïdentificeerd als rekeninghouders bij Van Lanschot. Op de inspecteur rust de last om de juistheid daarvan aannemelijk te maken. De inspecteur heeft de gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de rekeningstandenlijsten - in dit geval: “
[X - Y]” - vergeleken met de gegevens in het systeem Beheer van Relaties (hierna: BVR), waarin gegevens zijn opgenomen die afkomstig zijn van de gemeentelijke basisadministratie. Uit de door de inspecteur overgelegde schermprints van de in het BVR-systeem opgenomen personen blijkt dat er slechts één echtpaar voorkomt met de achternamencombinatie “
[X]” en “
[Y]”; deze unieke ‘
hit’betreft belanghebbende en [X].
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde combinatie van de namen zo specifiek is, dat er geen reden is om aan te nemen dat de vermelding in het renseignement op andere personen dan belanghebbende en [X] kan slaan. Met voormeld onderzoek heeft de inspecteur dan ook naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende en [X] rechthebbenden waren tot de rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer], op de op de renseignementen genoemde data.
4.4.
Nu sprake was van aanzienlijke saldi in 1994 en 1996, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat belanghebbende in 2010 nog steeds over (een deel van) die saldi en de rendementen daarop kon beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de door hem in zijn brieven van 19 september 2012 en 27 november 2012 gevraagde informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing van belanghebbende over het jaar 2010. Door niet te reageren op de vragenbrieven van de inspecteur heeft belanghebbende niet aan haar informatieverplichting voldaan. De informatiebeschikking is in zoverre terecht genomen.
4.5.
Het beroep van belanghebbende op de uitspraak van rechtbank Breda van 20 september 2012, nr. 12/1937, ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216, kan niet tot een ander oordeel leiden. In tegenstelling tot het onderhavige geval, had de inspecteur in dat geval niet aannemelijk gemaakt dat de belanghebbende in een eerder jaar (1994 in dat geval) gerechtigd was geweest tot een buitenlandse bankrekening.
4.6.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt belanghebbende tot vier weken na verzending van deze uitspraak in de gelegenheid alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan op 27 mei 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.