In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen boetebeschikkingen en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2008. Belanghebbende had op 20 maart 2008 aangifte gedaan voor het jaar 2007, maar de inspecteur heeft later navorderingsaanslagen opgelegd na informatie van de regiopolitie over betrokkenheid bij de productie van amfetamine. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende stelde echter dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar de inspecteur kon de onjuistheid van deze stelling niet bewijzen.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de boetebeschikkingen ontvankelijk was, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank vernietigde de uitspraken op de bezwaren voor zover deze betrekking hadden op de boetebeschikkingen en wees de zaak terug naar de inspecteur voor een nieuwe beslissing. Voor de navorderingsaanslagen oordeelde de rechtbank dat belanghebbende niet had aangetoond dat zijn bezwaar tijdig was ingediend, waardoor deze bezwaren terecht niet-ontvankelijk waren verklaard.
De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en gelastte de terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van aanslagen en de bewijslast die op de inspecteur rust in dergelijke procedures.