Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2014, staat de herinvesteringsreserve (hir) centraal in het geschil tussen belanghebbende B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 2002 en 2005, waarbij hij de boekwinst van de verkoop van oude onroerende zaken niet als herinvesteringsreserve kon reserveren. Belanghebbende had in 2005 een boekwinst van € 1.730.430 behaald en een herinvesteringsreserve gevormd van € 1.770.468, maar de inspecteur betwistte het herinvesteringsvoornemen van belanghebbende na de vervreemding van de oude onroerende zaken. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er na de verkoop van de oude onroerende zaken een herinvesteringsvoornemen bestond. De omstandigheden die belanghebbende aanvoerde waren te algemeen en de rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet beschikte over de financiële middelen om tot feitelijke herinvestering over te gaan. De inspecteur had derhalve terecht de hir laten vrijvallen en de navorderingsaanslagen opgelegd. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de accountants- en advieskosten van € 71.108 niet als zakelijke kosten konden worden afgetrokken, omdat deze kosten betrekking hadden op privéaangelegenheden van de voormalige aandeelhouder. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.