Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, wonende in Frankrijk, en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2008. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. Belanghebbende betwist de aanslag en stelt dat er in 1994 een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen hem en de inspecteur, waarin afspraken zijn gemaakt over de belastingheffing met betrekking tot een stuk grond dat hij in 1990 heeft gekocht. De inspecteur heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 261.044 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.127, met een heffingsrente van € 14.716. De rechtbank oordeelt dat er inderdaad een vaststellingsovereenkomst is gesloten, maar dat deze niet leidt tot vernietiging van de aanslag. De rechtbank stelt vast dat het pachtersvoordeel dat belanghebbende in 1990 heeft behaald bij de aankoop van de grond, tot de (stakings)winst in 2008 behoort. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag terecht heeft opgelegd en dat het pachtersvoordeel niet onder de landbouwvrijstelling valt. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.