Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
f118.000 op de KBL-rekening, gedaan op 13 augustus 1991, bijgevoegd.
3.Geschil
(i) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting, en tevens
(ii) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van een navorderingsaanslag aan de hand van de gegevens die de inspecteur ter beschikking staan.
Niet van belang is of de aanwijzingen zijn verkregen voor of na afloop van de reguliere navorderingstermijn van 5 jaar en of sprake is van een bankgeheim in het land waar de tegoeden zich bevinden.
LJNBJ9092 in acht moet worden genomen.
f118.000 op de rekening bij KBL gestort. Dat bedrag was blijkbaar afkomstig van een Nederlandse bankrekening en de rechtbank acht aannemelijk dat de rente over de periode tot 13 augustus 1991 in 1992 is uitbetaald en is aangegeven. Uit het in 4.9 opgenomen overzicht blijkt dat belanghebbende daarna, tot aan het jaar 1995, telkens lagere bedragen aan vermogen en rente in zijn aangiften heeft vermeld dan in de jaren tot en met 1992. Uit het overzicht blijkt dat belanghebbende in de jaren 1990 tot en met 1994 en in ieder geval ook in 2000 beschikte over aanzienlijke tegoeden zowel in Nederland als in Luxemburg, alsmede dat het saldo van de rekening bij KBL gedurende de onderhavige jaren gestaag toeneemt. Verder staat vast dat in de jaren 1992 tot en met 1994 het saldo van alleen al de rekening bij KBL hoger was dan het bedrag dat in de aangiften aan vermogen is vermeld. Daarnaast was in de jaren 1993 tot en met 2000 de rente die op de rekening bij KBL is ontvangen beduidend hoger dan het bedrag aan rente dat in de aangiften is vermeld.
- De periode die is verstreken tussen het indienen van de bezwaarschriften en het motiveren daarvan, afgerond 2 maanden.
- De periode die is verstreken tussen het door belanghebbende instemmen met de aanhouding van de bezwaarschriften, zijnde 16 juni 2004 en de afronding van de onder 2.18 genoemde beroepsprocedure, zijnde 26 februari 2010, afgerond 5 jaren en 8 maanden.
- De periode die is verstreken tussen het indienen van het beroepschrift, 18 december 2012 en het motiveren daarvan, 15 januari 2013, afgerond 1 maand.
- De periode van uitstel die op verzoek van belanghebbende is verleend voor het indienen van de conclusie van repliek, 4 weken, afgerond 1 maand.
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond voorzover het de navorderingsaanslag IB/PVV 1995 betreft en de daarbij genomen boetebeschikking en heffingsrentebeschikking;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1995 en de in dat kader opgelegde boetebeschikking en heffingsrentebeschikking;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 1995 en de in dat kader opgelegde boetebeschikking en heffingsrentebeschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur tot het vergoeden van € 3.500 wegens immateriële schade;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: