ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6614
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak
In deze ontnemingszaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is op 26 juli 2012 een vonnis uitgesproken in de zaak tegen de veroordeelde [verdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter hoogte van € 468.286,06, dat is berekend op basis van verschillende financiële gegevens en uitgaven. De officier van justitie heeft tijdens de zitting van 14 juni 2012 haar vordering aangepast, waarbij een kennelijke schrijffout in het eerder gevorderde bedrag werd gecorrigeerd. De veroordeelde is niet verschenen, maar haar raadsman, mr. F. Visser, was aanwezig en heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om een bedrag van € 233.593,03 aan de Staat te betalen, wat de helft van het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel is. Tevens is bepaald dat een bedrag van € 88.672,65 in mindering kan worden gebracht indien de verbeurdverklaring daarvan onherroepelijk wordt.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, waaronder de stelling dat het beginsaldo te laag is vastgesteld en dat bepaalde uitgaven niet aan de veroordeelde kunnen worden toegerekend, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de berekeningen van het Openbaar Ministerie voldoende onderbouwd zijn en dat de veroordeelde en haar levenspartner, [naam], gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, toegepast en de ontnemingsmaatregel vastgesteld.