ECLI:NL:HR:2005:AR6386
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en verbeurdverklaring in het kader van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die de feitelijke leidinggevende was van een criminele organisatie. Het Gerechtshof had eerder bepaald dat de waarde van de verbeurdverklaarde zeilboten niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden betrokken. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel van het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt dat het Hof de berekening van het voordeel heeft gebaseerd op de in- en uitgaande geldstromen van de criminele organisatie en dat er geen bewijs is geleverd dat de zeilboten als opbrengst van de strafbare feiten kunnen worden aangemerkt. De betrokkene had in hoger beroep verklaard dat hij niet wist hoe hij het hoge bedrag aan ontneming moest betalen en dat hij geen verifieerbare gegevens kon aanleveren over de kosten die hij had gemaakt. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de betrokkene niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Gerechtshof.