ECLI:NL:RBSGR:2008:BD0068
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Noord-Irak
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 maart 2008 uitspraak gedaan in een procedure over de vreemdelingenbewaring van een Iraakse eiser. De eiser, geboren in 1974 en verblijvende in een detentieboot te Rotterdam, was op 6 maart 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en of deze gerechtvaardigd is in het licht van de betrokken belangen.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de Iraakse autoriteiten in beginsel bereid zijn om medewerking te verlenen aan gedwongen verwijdering van vreemdelingen naar Noord-Irak, er geen reëel zicht op uitzetting bestaat. Dit werd onderbouwd door het feit dat er sinds januari 2007 geen uitzettingen naar Irak hebben plaatsgevonden en dat er geen concrete termijn was waarbinnen de uitzetting zou kunnen plaatsvinden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van dezelfde rechtbank waarin vergelijkbare situaties zijn beoordeeld.
De rechtbank concludeerde dat de bewaring van de eiser onrechtmatig was, omdat de uitzetting van meet af aan onmogelijk was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming bevolen en schadevergoeding toegekend aan de eiser, vastgesteld op € 940,00. De proceskosten werden eveneens vergoed, en de Staat der Nederlanden werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier.