ECLI:NL:RBSGR:2008:BC3386

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/47704
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Irak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 januari 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, een Iraakse nationaliteit, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. Eiser was op 22 december 2007 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vorderde. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 7 januari 2008 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Irak was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds januari 2007 geen gedwongen uitzettingen naar Irak hebben plaatsgevonden en dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de hervatting van deze uitzettingen. De rechtbank oordeelt dat de enkele mededeling van verweerder dat onderhandelingen zich in een vergevorderd stadium bevinden, niet voldoende is om aan te nemen dat er zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de bewaring op en heropent het onderzoek voor een nadere uitspraak over de schadevergoeding. De zaak wordt verwezen naar de zitting van 17 januari 2008 voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 07/47704
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geding tussen:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1970,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 9709.25.2042,
alias [alias 1],
alias [alias 2],
alias [alias 3],
thans verblijvende op de Detentieboot te Zaandam,
raadsvrouw mr. M.H. van der Linden,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. R. de Groot,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 22 december 2007 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 24 december 2007 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 januari 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Van die gelegenheid heeft verweerder gebruik gemaakt bij brief van 8 januari 2008. Bij brief van 9 januari 2008 heeft daarop eiser gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
Eiser stelt dat het gegeven dat hij is veroordeeld ter zake misdrijf ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd, omdat die veroordeling heeft geleid tot zijn ongewenstverklaring, die eveneens aan de maatregel ten grondslag is gelegd.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Hoewel het opnemen van beide gronden in de maatregel wellicht overbodig is, kunnen beide gronden, die ieder op zich de maatregel kunnen dragen, naast elkaar bestaan.
Voorts stelt eiser dat zicht op uitzetting ontbreekt. Hij verwijst ter onderbouwing daarvan naar een telefoonnotitie van verweerder van 7 december 2007 (te vinden op www.vluchtweb.nl) en de brief van verweerder van 8 januari 2008.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de telefoonnotitie van verweerder van 7 december 2007, die is overgelegd in de zaak van een andere vreemdeling, wordt vermeld:
‘Op 20 november 2007 is er vanuit Irak toestemming gekomen om betrokkene, samen met drie andere Irakezen, uit te zetten naar Noord-Irak. Er is inmiddels een vlucht aangevraagd en betrokkene is daartoe overgeplaatst naar het UC Zestienhoven. DT&V verwacht binnen nu en 14 dagen een vluchtdatum te hebben.’
De brief van verweerder van 8 januari 2008 vermeldt:
‘Verweerder deelt u hierbij mede, dat na januari 2007 geen gedwongen uitzetting naar Irak heeft plaatsgevonden.
() door de Dienst Terugkeer & Vertrek (is) opnieuw een bezoek gebracht aan de Iraakse ambassade. De onderhandelingen betreffende gedwongen terugkeer bevinden zich op dit moment in een reeds vergevorderd stadium’.
De rechtbank stelt vast dat al een jaar lang geen vreemdelingen gedwongen naar Irak zijn uitgezet en dat, hoewel de telefoonnotitie van 7 december 2007 andere verwachtingen wekte, daarvan nog steeds geen sprake is. Voorts blijkt uit de brief van verweerder van 8 januari 2008 dat daartoe nog altijd geen concrete afspraken zijn gemaakt. In dat licht bezien is de enkele mededeling dat onderhandelingen zich in een vergevorderd stadium bevinden niet toereikend, nu daarmee, en ook overigens, niet inzichtelijk is gemaakt binnen welke termijn de feitelijke gedwongen uitzettingen naar Irak hervat zullen worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat zicht op uitzetting van eiser naar Noord-Irak op een redelijke termijn bestaat.
Eiser heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank acht daartoe termen aanwezig. Zij is thans echter niet in staat te oordelen over de omvang daarvan, zodat het onderzoek zal worden heropend op na te melden wijze.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de toe te kennen schadevergoeding;
- verwijst de zaak daartoe naar de zitting van 17 januari 2008;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.M. Gemser als griffier op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.