ECLI:NL:RBROT:2025:6928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
84-379908-24 en 24-007701
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift inzake vordering tot inzage in gegevens en bescheiden op grond van de Wet op de economische delicten

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een klaagschrift van een bedrijf tegen een vordering tot inzage in gegevens en bescheiden op grond van artikel 19 van de Wet op de economische delicten. De klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaten, heeft bezwaar gemaakt tegen de vordering van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD) om inzage te geven in documenten die verband houden met de vermarkting van LD-staalslakken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er concrete aanwijzingen zijn voor een verdenking dat klaagster niet heeft voldaan aan haar verplichtingen onder de afvalstoffenwetgeving en andere relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot inzage niet in strijd is met het nemo-tenetur-beginsel of het recht op een eerlijk proces. De klaagster heeft betoogd dat de gevorderde documenten niet relevant zijn voor de opsporing, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de opsporingsambtenaren recht hebben op inzage in de gevraagde gegevens. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, waarbij zij benadrukte dat het belang van de opsporing zwaarder weegt dan de bezwaren van de klaagster.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2
parketnummer : 84-379908-24
raadkamernummer : [nummer]
datum : 2 juni 2025
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische raadkamer, op het klaagschrift van:

[naam klaagster] ., klaagster,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsadres] , [postcode] te [vestigingsplaats] ,
voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van haar advocaten mr. A.H. Gaastra en
mr. H. Patang, kantoorhoudende te Gustav Mahlerplein 27, 1082 MS te Amsterdam.

Procedure

Op 25 maart 2024 is namens klaagster op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 19 mei 2025 door de economische raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. A.A. de Groot, de advocaten en [persoon A] , de directeur van de B.V., zijn gehoord.

Feiten

Op 7 februari 2024 is door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD) inzage gevorderd in- en kopieën van gegevens en/of bescheiden van klaagster op grond van artikel 19 van de Wet op de economische delicten (WED). Inzage is – kort gezegd – gevorderd in:
  • de overeenkomsten tussen Tata Steel IJmuiden B.V. en klaagster, met betrekking tot de vermarkting van LD-staalslakken en staalslakmengsels;
  • de verantwoording Resultaat voor vennootschapsbelasting voor de jaren 2017 tot en met 2022;
  • documentatie met betrekking tot vier projecten waarbij staalslakken zijn toegepast; in Spijk, Hellevoetsluis, Oude-Tonge en Rotterdam.
De volledige lijst van gevorderde gegevens en/of bescheiden is
aan deze beschikking gehechten maakt daarvan deel uit.
Op 22 maart 2024 is door klaagster een versleutelde gegevensdrager aangeleverd bij de opsporingsambtenaren. De sleutel om de gegevens en/of bescheiden die daarop staan te kunnen raadplegen is niet verschaft.

Standpunt klaagster

Het klaagschrift strekt er – kort gezegd – toe dat geen inzage hoeft te worden gegeven in de gevorderde gegevens en/of bescheiden (artikel 552a, eerste lid, Sv) en dat de al verstrekte versleutelde gegevens en/of bescheiden worden vernietigd (artikel 552a, tweede lid, Sv).
Namens klaagster is in raadkamer het klaagschrift nader toegelicht.
Klaagster bestrijdt ten eerste het opsporingsbelang bij de vordering. Zij benadrukt dat staalslakken moeten worden gezien als bijproduct van de staalproductie en niet als afvalstof. Nu bijproducten niet vallen onder de afvalstoffen-wetgeving en dus niet in strijd is gehandeld met de afvalstoffenwetgeving, bestaat er geen aanwijzing voor een verdenking op basis waarvan van de bevoegdheid uit artikel 19 van de Wet op de economische delicten (WED) kan worden ingezet. Klaagster is niet betrokken geweest bij handelingen in de bodem bij de genoemde projecten. Bij het project Oude Tonge is klaagster helemaal niet betrokken geweest. De informatie waar de opsporing om vraagt, is puur commercieel en financieel van aard en houdt geen verband met het beheer van afvalstoffen, handelingen in de bodem of het gebruik van staalslakken op de locaties van de vier projecten. De gevorderde documenten staan in te ver verwijderd verband tot de verweten gedragingen om in het belang van de opsporing te zijn.
Ten tweede bestrijdt klaagster dat inzage in de gegevens en/of bescheiden redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van de taak van de opsporingsambtenaren. De reikwijdte van de vordering is zodanig ruim, dat bijna de gehele bedrijfsadministratie en financiële administratie van klaagster in de periode 2018-2023 ingezien zou worden. Dit is gelet op de aard van de verwijten volstrekt onnodig en onevenredig en gaat ver buiten hetgeen redelijkerwijs voor de vervulling van de taak van opsporingsambtenaren noodzakelijk kan zijn.
Ten derde is de vordering volgens klaagster in strijd met de uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende beginselen. Zij noemt het recht op een eerlijk proces, het beginsel dat de verdachte in bijzonderheden op de hoogte moet worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging en het nemo-tenetur-beginsel. De aard en reden van de beschuldiging zijn niet duidelijk, zodat klaagster niet gedwongen kan worden tot medewerking.
Ook het recht op privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM en ook van toepassing inzake artikel 94 Sv, is geschonden. Het inzien van de gehele administratie is niet nodig.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.
Daartoe is gesteld dat er een concrete aanwijzing en verdenking bestaat dat klaagster niet heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van de afvalstoffenwetgeving, de wet Bodembescherming en haar zorgplichten als bedoeld in artikel 9.2.1.2 Wet Milieubeheer. Gezien het summiere karakter van de beklagprocedure, zal hierover echter in de inhoudelijke zaak moeten worden geoordeeld.
De afweging of een vordering plaatsvindt in het belang van de opsporing en redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van de taak van de opsporingsambtenaren, is voorbehouden aan de opsporingsinstantie. De verdachte heeft hierin geen beoordelingsruimte.
Van schending van het recht op een eerlijk proces is geen sprake, aangezien in de processen-verbaal van verdenking voldoende duidelijk is omschreven en inzichtelijk is gemaakt waarvan klaagster verdacht wordt. Gezien de specifieke gevorderde wilsonafhankelijke gegevens en/of bescheiden (documenten), waarvan de opsporing van het bestaan op de hoogte was, is geen sprake van een ‘fishing-expedition’ of schending van het nemo-tenetur-beginsel.

Beoordeling klacht

Het beoordelingskader
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
De rechtbank gaat ervan uit dat de gegevens en/of bescheiden zijn gevorderd met als doel waarheidsvinding en dat artikel 94 Sv de grondslag vormt voor het beslag op de gegevensdrager. In dit geval dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
Staalslakken als afvalstof of bijproduct van de staalproductie
Over de vraag hoe staalslakken moeten worden gekwalificeerd, bestaat tussen partijen discussie. Dit onderwerp zal bij de inhoudelijke behandeling aan de orde komen. Een oordeel hierover in de beklagprocedure zou te ver vooruitlopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak (vergelijk ook ECLI:NL:HR:2025:65).
Concrete aanwijzingen voor een verdenking
De vordering tot inzage is aan klaagster gedaan op grond van artikel 19 WED. Op grond van het eerste lid van dit artikel zijn de opsporingsambtenaren in het belang van de opsporing bevoegd inzage te vorderen van gegevens en/of bescheiden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Deze bevoegdheid mag worden toegepast bij een concrete verdenking in de zin van artikel 27 Sv, maar ook al in het stadium waarin enkel nog (concrete) aanwijzingen bestaan dat een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 1 of 1a WED is overtreden.
Uit het proces-verbaal van verdenking (documentcode AMB-014) en het proces-verbaal van bevindingen (documentcode AMB-025) is voldoende duidelijk gebleken dat er (concrete) aanwijzingen zijn voor een verdenking tegen klaagster van overtreding van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 1 of 1a WED. Voldoende duidelijk is gebleken wat de aard en de reden van de tegen klaagster ingebrachte beschuldiging is, zodat geen sprake is van strijd met de beginselen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM.
Omschreven staat dat klaagster niet zou hebben voldaan aan haar wettelijke verplichtingen bij het toepassen van LD-staalslakken in Spijk, Hellevoetsluis, Oude-Tonge en Rotterdam. Voor klaagster moet voldoende duidelijk zijn geweest wat de aard en reden voor de ingebrachte beschuldiging aan haar is. Dat klaagster stelt niet betrokken te zijn bij het project in Oude Tonge maakt dit niet anders. Of zij bij dit project al dan niet betrokken is en – zo ja - in welke rol, zal verder moeten blijken uit het onderzoek.
Uit de processen-verbaal blijkt dat er aanwijzingen bestaan voor de verdenking dat:
  • de door klaagster geleverde LD-staalslakken bij verschillende toepassingen voor verontreinigingen van de bodem, oppervlaktewaterlichamen en grondwater zorgen;
  • het bij klaagster bekend is dat er bij onjuiste toepassing van de LD-staalslakken, milieuschade optreedt, waaronder bodemverontreiniging en verontreiniging van oppervlaktewateren;
  • uit vier reeds uitgevoerde strafrechtelijke onderzoeken, niet is gebleken van enig toezicht op de juiste toepassing / verwerking van de LD-staalslakken door de leverancier: klaagster.
Dit zou strijd opleveren met de artikelen:
  • artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer jo. artikel la, onder 1°, WED (zorgplichtartikel bedrijfsafvalstoffen);
  • artikel 13 van de Wet bodembescherming jo. artikel 1a, onder 1°, WED jo. artikel 47, eerste lid, onder 1° en 2° van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) en/of artikel 48, onder 1° en 2° Sr.;
  • artikel 10.55, eerste lid, onder b en c van de Wet milieubeheer jo. artikel la, onder 2°, WED;
  • de zorgplicht in het kader van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, artikel 13 van de Wet bodembescherming, artikel 9.2.1.2 Wet milieubeheer en artikel 6.8 van de Waterwet.
Het strafvorderlijk belang/het belang van de opsporing
Het belang van de opsporing brengt mee dat bij aanwijzingen dat een voorschrift niet wordt nageleefd, ook vastgesteld moet kunnen worden waar zich een overtreding van dat voorschrift voordoet (vergelijk ook ECLI:NL:HR:2013:3 en ECLI:NL:HR:1993:ZC9268).
Nu er aanwijzingen bestaan dat klaagster voorschriften niet heeft nageleefd, is onderzoek nodig om de waarheid aan het licht te brengen. Het onderzoeken van de gevorderde documenten dient een legitiem doel en is noodzakelijk in het belang van, onder meer, het voorkomen van mogelijk gevaar dat uitgaat van het gebruik van staalslakken. ILT-IOD kon daarom gebruik maken van de bevoegdheid zoals omschreven in artikel 19, eerste lid, WED en kon dus gegevens en/of bescheiden van klaagster vorderen. Klaagster was dan ook gehouden inzage te geven.
De economische raadkamer ziet geen reden om beperkingen aan te brengen in de gegevens en/of bescheiden die door de opsporing ingezien mogen worden. De gevorderde gegevens en/of bescheiden lijken redelijkerwijs nodig voor de vervulling van de taak van de opsporingsambtenaren. De vordering omschrijft specifiek welke documenten gevraagd worden. Van een ‘fishing-expedition’ is geen sprake. Klaagster dient inzage te geven in alle gevorderde gegevens en/of bescheiden. Het recht op privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, staat daaraan niet in de weg.
Het nemo-tenetur-beginsel
Het nemo tenetur-beginsel dat uit het eerste lid van artikel 6 van het EVRM voortvloeit, betreft het recht van een verdachte om niet te worden gedwongen (actief) aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Dit recht kan worden ingeroepen als sprake is van een ‘criminal charge’. Daarvan is jegens klaagster sprake.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het gebruik als bewijs in een strafzaak van een verklaring van de verdachte (al dan niet in een document), alleen is toegestaan als dit zijn recht om te zwijgen en daarmee zijn recht om zichzelf niet te belasten niet van zijn betekenis zou ontdoen. Of dit zich voordoet, hangt af van de aard van de in het document vervatte verklaring, waarbij de omstandigheid dat een verdachte de verklaring zelf heeft vervaardigd niet beslissend is (vergelijk ECLI:NL:HR:2010:BL0666).
Onder dwang of drukuitoefening verkregen materiaal, dat afhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, mag niet worden gebruikt tijdens een strafvervolging (vergelijk ook ECLI:NL:HR:2023:1562 en Saunders tegen het Verenigd Koninkrijk, EHRM
17 december 1996, NJ 1997, 699). Materiaal dat door dwang wordt verkregen maar
onafhankelijk van de wil bestaat, kan onder voorwaarden onder dwang worden uitgeleverd (vergelijk ook De Legé tegen Nederland, EHRM 4 oktober 2022, 58342/15). Dit kan gaan om documenten en administratie. Daarbij moet het gaan om specifiek genoemde bestaande documenten, waarvan de autoriteiten van het bestaan afweten. Het nemo teneturbeginsel houdt niet in dat in zijn algemeenheid geen inzage hoeft te worden gegeven in eventuele belastende documenten uit de administratie van klaagster.
De economische raadkamer is van oordeel dat de gevorderde gegevens en/of bescheiden niet afhankelijk zijn van de wil van de verdachte. Het gaat immers om bestaande, schriftelijke, documenten (administratie), die geen verklaring van klaagster bevatten. Het gevaar dat klaagster
als gevolg vande dwang tot afgifte van gegevens en/of bescheiden een belastende verklaring over zichzelf zou afleggen doet zich niet voor. Van strijd met het nemo-tenetur-beginsel of een inbreuk op het recht op een eerlijk proces is geen sprake.
Gelet op al het voorgaande zal het beklag ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige economische raadkamer,
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mr. H.J. de Kraker en mr. L.W.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025.
De jongste rechter is niet in staat om de beschikking te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.