In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had de bijstandsuitkering van eisers herzien over de periode van 1 mei 2023 tot en met 31 januari 2024 en een bedrag van € 2.984,59 teruggevorderd, omdat eiser op geld waardeerbare activiteiten in een café zou hebben verricht zonder dit te melden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers hun inlichtingenplicht niet hebben geschonden. De rechtbank concludeert dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht die hij had moeten melden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en herroept de primaire besluiten tot herziening en terugvordering van de bijstand. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die aan het college worden gesteld bij het herzien van bijstandsuitkeringen en het belang van voldoende bewijs voor het aannemen van een schending van de inlichtingenplicht.