ECLI:NL:RBROT:2025:6252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 10036
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens vermeende schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had de bijstandsuitkering van eisers herzien over de periode van 1 mei 2023 tot en met 31 januari 2024 en een bedrag van € 2.984,59 teruggevorderd, omdat eiser op geld waardeerbare activiteiten in een café zou hebben verricht zonder dit te melden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers hun inlichtingenplicht niet hebben geschonden. De rechtbank concludeert dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht die hij had moeten melden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en herroept de primaire besluiten tot herziening en terugvordering van de bijstand. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die aan het college worden gesteld bij het herzien van bijstandsuitkeringen en het belang van voldoende bewijs voor het aannemen van een schending van de inlichtingenplicht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres en

[eiser], eiser, uit [woonplaats] , tezamen eisers
(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Samenvatting

Het college heeft het recht op bijstand van eisers over een periode herzien en door hen ontvangen bijstand van hen teruggevorderd, omdat eiser op geld waardeerbare activiteiten in een café zou hebben verricht die hij niet aan het college zou hebben gemeld. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers hun inlichtingenplicht niet hebben geschonden. Dat betekent dat eisers geen bijstand hoeven terug te betalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

1. Met het besluit van 8 april 2024 (primair besluit 1) heeft het college de bijstandsuitkering van eisers op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van 1 mei 2023 tot en met 31 januari 2024 en een bedrag van € 2.984,59 aan ontvangen bijstand van eisers teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 15 april 2024 (primair besluit 2, brutering) heeft het college het teruggevorderde bedrag verhoogd met de afgedragen belasting en premies over 2023 tot een totaalbedrag van € 4.495,87.
1.2.
Met het besluit van 22 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, [naam 1] (tolk), mr. G. Arslan als vervanger van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eisers ontvingen een uitkering op grond van de Pw. Tijdens een horecacontrole van de gemeente Rotterdam op 12 mei 2023 is eiser aangetroffen achter de bar van café [naam 2] , [adres] (het café). Eiser heeft desgevraagd tegenover de controle-ambtenaren aangegeven dat hij als beheerder op de vergunning van het café vermeld staat. Naar aanleiding hiervan heeft het college een onderzoek ingesteld naar het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden door eiser. Tijdens dit onderzoek is er nog een controle verricht bij het café op 25 januari 2024. Eiser stond toen achter de bar. Op 5 februari 2024 en op 12 februari 2024 hebben gesprekken met eisers plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken hebben eisers onder meer verklaard dat eiser gemiddeld op twee dagen in de week in totaal voor acht uur per week aanwezig is geweest in het café, dat hij er niet werkte, dat hij niet betaald kreeg en dat hij op initiatief van de eigenaar van het café ingeschreven stond op de beheerdersvergunning.
Het bestreden besluit
2.1.
In het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten 1 en 2 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Het college stelt dat uit haar onderzoek blijkt dat eiser in de periode 12 mei 2023 tot en met 25 januari 2024 in het café heeft gewerkt. Voor zover eiser deze werkzaamheden zonder vergoeding heeft verricht, zijn het werkzaamheden waarvoor hij geld had kunnen vragen, dus op geld waardeerbare werkzaamheden. Eisers hebben deze werkzaamheden niet gemeld. Daarom was het college gehouden de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2023 tot en met 31 januari 2024 (de periode in geding) te herzien en de teveel verleende bijstand terug te vorderen. Bij het vaststellen van het terugvorderingsbedrag is het college uitgegaan van de verklaring van eiser dat hij acht uur per week heeft gewerkt en van het minimumloon. Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid tot brutering van de terugvordering. Van dringende redenen om van terugvordering of brutering af te zien is niet gebleken.
Standpunt van eisers
2.2.
Eisers zijn van mening dat het college onvoldoende bewijs heeft verzameld voor de conclusie dat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Eiser stelt dat hij niet heeft gewerkt en ook geen op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht voor het café. Er ontbreken waarnemingen waaruit blijkt dat eiser daadwerkelijk arbeid heeft verricht, zoals het bedienen van klanten, schoonmaken en/of andere handelingen die op werk duiden. Eiser stond weliswaar op de beheerderslijst van het café, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat eiser werkzaamheden heeft verricht in het café. De café-eigenaar was een goede vriend en hij heeft voorgesteld dat eiser op de beheerderslijst zou worden gezet. Eiser wist niet goed wat dat inhield. Eisers stellen dat er in het gesprek met het college sprake is geweest van een miscommunicatie. Eisers betogen dat, zelfs indien er sprake zou zijn van schending van de inlichtingenplicht, zij alsnog recht op bijstand hadden over de desbetreffende periode. Eisers hebben te allen tijde in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerd. Volgens eisers zijn er ten slotte dringende redenen om van de terugvordering af te zien.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) dat een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand een belastend besluit is. Dit brengt met zich dat het in de eerste plaats aan het college is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en dat op het college de last rust om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening of intrekking is voldaan. Het is daarom aan het college om aannemelijk te maken dat eisers de op hun rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden. [1]
5. Het voorgaande brengt mee dat het college aannemelijk dient te maken dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht gedurende zijn aanwezigheid in het café, die hij had moeten melden en niet heeft gemeld. Het college is hier niet in geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Voorop staat dat er slechts twee controles/waarnemingen zijn verricht, waarbij eiser niet werkend is aangetroffen. Eiser stond achter de bar.
5.2.
Uit het Raak-overzicht uit het dossier blijkt dat eiser verschillende keren bij zijn werkcoach heeft aangegeven graag in een café aan de slag te willen. In het ‘overzicht contacten Raak’ staat een aantekening dat de werkcoach M&A binnen de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam een gesprek met eisers heeft gehad op 31 augustus 2023. Uit dit gesprek volgt dat eiser aan de werkcoach heeft gemeld dat hij de kans kreeg om twee dagen per week in een café te staan om mee te kijken. Uit het verslag is af te leiden dat eiser daar ook toestemming voor heeft gekregen van de werkcoach. In het gesprek met het college op 5 februari 2023 in het kader van het onderzoek hebben eisers ook gerefereerd aan dit gesprek met de werkcoach; zij hebben verwezen naar het afsprakenplan met de werkcoach. In het onderzoek heeft het college hieraan ten onrechte geen aandacht besteed.
5.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat de inlichtingenverplichting moet worden nagekomen bij de afdeling van de gemeente die de Pw uitvoert. [2] Daarbij is niet van belang of het college de keuze heeft gemaakt dat een betrokkene voor de bijstand belangrijke feiten en omstandigheden moet melden bij een bepaald team, een bepaalde onderafdeling of een bepaalde functionaris. Nu de werkcoach werkt binnen de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam, was deze werkzaam binnen de afdeling van de gemeente die de Pw uitvoert. Omdat eiser de informatie aan de werkcoach heeft gemeld, kan niet worden geconcludeerd dat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Dat de werkcoach de dienst Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam, unit Bijzondere onderzoeken, vervolgens niet op de hoogte heeft gesteld van de door eisers verstrekte informatie maakt dat niet anders. Het ligt op de weg van het college om intern maatregelen te nemen om te bewerkstelligen dat die informatie bij de juiste (onder)afdeling of de juiste persoon terecht komt. [3]
5.4.
Het college leidt uit de vermelding van eiser op de beheerdersvergunning van het café af dat eiser een grotere rol moet hebben gehad in het café dan eiser heeft vermeld. Echter, nu in de rapportage waarnemingen ontbreken dat eiser daadwerkelijk arbeid heeft verricht, is de uitleg van het college dat een vermelding op de beheerdersvergunning maakt dat eiser wel werkzaam móet zijn geweest in het café niet navolgbaar. Deze uitleg wordt ook niet ondersteund door het gesprek dat met eisers is gevoerd of door ander bewijs, zoals bijvoorbeeld een verklaring van de eigenaar van het café. Zonder concreet bewijs die deze aanname van het college ondersteunt, legt die vermelding van eiser op de vergunning voor de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal.
6. Het voorgaande betekent dat het betoog van eisers slaagt. Niet is komen vast te staan dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Er is daarom ook geen grond voor de terugvordering. Het college heeft dan ook ten onrechte de betaalde bijstand over deze periode teruggevorderd. De gronden die tegen de terugvordering zijn verricht hoeft de rechtbank niet meer te bespreken.
7. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Het hieraan ten grondslag liggende onderzoek is onvoldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Mede in aanmerking genomen dat het door het tijdsverloop onaannemelijk is dat het college de gebreken die aan de primaire besluiten kleven kan herstellen, zal de rechtbank de primaire besluiten (tot herziening, terugvordering en brutering) herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Eisers worden in het gelijk gesteld.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit 1 van 8 april 2024 en het primaire besluit 2 van
15 april 2024 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van deze besluiten;
  • bepaalt dat het college aan eisers het griffierecht van € 51,- vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.814,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Pw is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of het niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Uit het vijfde lid van artikel 58 van de Pw volgt dat bij gebreke van tijdige betaling de vordering kan worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 6 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:353.
2.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3024.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 10 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1967.