ECLI:NL:RBROT:2025:6142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
ROT 23/7532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV op basis van geschiktheid voor eigen arbeid

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. H. Woltman. Eiseres had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die door het UWV was afgewezen op basis van de conclusie dat zij geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid. Eiseres had zich eerder ziek gemeld na een ongeval en had in 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiseres deels in haar eigen functie was hervat en dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor de uitkering.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 14 mei 2025. Eiseres voerde aan dat zij recht had op een WIA-uitkering en overhandigde een rapport van een arts-medisch adviseur dat meer beperkingen vaststelde dan in de door het UWV gehanteerde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV terecht had geconcludeerd dat eiseres geschikt was voor haar eigen werk. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering aan eiseres heeft geweigerd. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,
(gemachtigde: mr. H. Woltman).

Samenvatting

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft geweigerd, omdat zij geschikt wordt geacht voor haar eigen arbeid. Het door eiseres in beroep ingediende rapport opgesteld ten behoeve van een letselschadezaak heeft een ander doel dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Procesverloop

Met het besluit van 28 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet WIA afgewezen, omdat eiseres geschikt wordt geacht voor haar eigen werk.
Met het besluit van 3 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming besluit

1. Eiseres, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster, heeft zich op 3 oktober 2019 ziek gemeld vanwege een ongeval. Zij heeft op 2 juli 2021 een WIA-uitkering aangevraagd.
1.1.
Met het besluit van 28 juli 2021 heeft het UWV geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat eiseres deels in haar eigen functie is hervat tegen een loonwaarde van 80% en zij daarmee op basis van een praktische schatting naar een mate van 20% arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, komt zij niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
1.2.
Eiseres heeft zich bij het UWV gemeld met een toename van klachten. Zij is op
15 september 2021 volledig uitgevallen in haar eigen werk.
2. Met het primaire besluit heeft het UWV geweigerd per 15 september 2021 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij geschikt is voor haar eigen werk in dienstverband. Het UWV heeft aan dit besluit het rapport van de verzekeringsarts van
16 juni 2022 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 juni 2022 ten grondslag gelegd. De arts heeft de beperkingen van eiseres neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juni 2022.
3. Het UWV heeft aan het bestreden besluit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de conclusie dat de belastbaarheid van eiseres per datum in geding zoals aangegeven in de FML van 16 juni 2022 enige aanvulling behoeft, zoals neergelegd in de FML van 19 september 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat ondanks de gewijzigde FML voor eiseres haar eigen arbeid nog steeds passend wordt geacht. Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd.

Standpunt eiseres

4. Eiseres voert in beroep -samengevat- aan dat zij wel recht op een WIA-uitkering. Zij heeft in beroep een rapport van de arts-medisch adviseur van Triage van 25 oktober 2022 overgelegd, waarin meer beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van 19 september 2023 zijn opgenomen. Zij is van mening dat zij haar werkzaamheden als schoonmaakster niet kan vervullen, gelet op de beperkingen zoals vastgesteld in het rapport van Triage.

Beoordeling door de rechtbank

5. In geschil is of het UWV terecht eiseres een WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat zij geschikt wordt geacht voor haar eigen werk. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de functie schoonmaakster te verrichten.
6. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek op 7 augustus 2023 en informatie van de behandelend sector en heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
7. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband in het rapport van 22 april 2025 inzichtelijk gemotiveerd dat het rapport van Triage geen reden kan vormen om af te wijken van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerde beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 19 september 2023.
De rechtbank begrijpt dat eiseres het niet eens is met de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en meer beperkingen ervaart dan door de verzekeringsarts zijn vastgesteld, zoals ook genoemd in het rapport van Triage van
25 oktober 2022. Bij een beoordeling als deze wordt echter geen rekening gehouden met alle (subjectief) ervaren klachten. Het moet gaan om door de verzekeringsarts medisch te objectiveren klachten. Het ingebrachte rapport bevat geen beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Dit in beroep ingebrachte rapport van 25 oktober 2022 is opgesteld ten behoeve van de letselschadezaak waarin is geadviseerd het resultaat van de psychologische behandeling af te wachten en waarin de andere (medische) gegevens zijn samengevat, waaronder het oordeel van de bedrijfsarts in het kader van de re-integratie. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] , kan er niet aan voorbij worden gegaan dat een oordeel van de bedrijfsarts ziet op de re-integratiemogelijkheden en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. De rechtbank wijst er daarbij op dat volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] , het aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML.
Eiseres heeft in beroep verder niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op 15 september 2021. De rechtbank heeft ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om die conclusie te trekken.
8. De rechtbank heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen twijfel over de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de FML van 9 januari 2023.
9. De rechtbank is van oordeel dat het UWV, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in haar eigen arbeid de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres in de FML van 19 september 2023 niet overschrijdt. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de functie van schoonmaakster te verrichten, is gebaseerd op de opvatting dat haar beperkingen zijn onderschat. Hoewel de rechtbank het invoelbaar acht dat eiseres zich niet geschikt acht voor het ‘eigen werk’ omdat dit bij de re-integratie uiteindelijk niet is gelukt, heeft de verzekeringsarts dit medisch niet kunnen objectiveren. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd, is voor een onderschatting van de beperkingen geen steun gevonden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht eiseres het recht op een WIA-uitkering heeft geweigerd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Waaronder de uitspraken van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039 en
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 2 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4686, van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198 en 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:884.