ECLI:NL:RBROT:2025:5078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/5514
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering; afwijzing aanvraag op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren in 2000, had op 3 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het UWV weigerde deze op 24 april 2023. Eiser maakte bezwaar, maar het UWV handhaafde zijn beslissing in een bestreden besluit van 11 september 2024. Eiser stelde beroep in tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar en tegen de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag.

De rechtbank heeft de zaak op 10 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het UWV de aanvraag van eiser terecht had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van arbeidsvermogen van eiser niet duurzaam is, omdat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat er mogelijkheden zijn voor eiser om in de toekomst arbeidsvermogen te ontwikkelen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, verworpen. Eiser kreeg geen gelijk, maar de rechtbank kende wel een proceskostenvergoeding toe voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had onderbouwd dat er behandelmogelijkheden zijn voor de aandoeningen van eiser, en dat de inschatting van de duurzaamheid van het gebrek aan arbeidsvermogen niet onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Inleiding

1. Met het besluit van 24 april 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen. Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt op 29 mei 2023.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
1.2.
Met het besluit van 11 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Met het bestreden besluit is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft de gronden van zijn beroep tegen het bestreden besluit ingediend en later nog een aanvullend stuk ingediend.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, in aanwezigheid van zijn moeder, stiefvader en zus, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het UWV heeft, nadat eiser het beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld, alsnog op 11 september 2024 op het bezwaarschrift beslist met het bestreden besluit. Dit betekent dat het procesbelang van eiser bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen. Eiser heeft om die reden het beroep niet-tijdig ter zitting ingetrokken met het verzoek om het UWV in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal hierop in deze uitspraak een beslissing nemen.
3. Omdat het beroep van eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op het alsnog genomen bestreden besluit zal de rechtbank in deze procedure beoordelen of het UWV de Wajong-aanvraag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
6. Eiser, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft op 3 oktober 2022 een ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend met het oog op het ontvangen van een Wajong-uitkering.
6.1.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 21 april 2023 geconcludeerd dat eiser op zijn achttiende verjaardag beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek en dat hij vanaf januari 2020 geen arbeidsvermogen meer heeft, maar dat de afwezigheid van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Eiser wordt in staat geacht om ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn. Eiser wordt ook in staat geacht om ten minste één uur aaneengesloten te kunnen werken. De basale werknemersvaardigheden zijn in de basis wel aanwezig bij eiser, maar veelvuldig tijdelijk niet, met name tijdens aanvallen. De primaire arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van (eveneens) 21 april 2023, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser, beoordeeld of er bij eiser op arbeidskundige gronden sprake was van arbeidsvermogen. De primaire arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar dit wel kan ontwikkelen. De primaire arbeidsdeskundige overweegt dat eiser, gezien zijn beperkingen voor onder andere omgaan met onbekenden en omgaan met stress, niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en daardoor geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Vervolgens heeft het UWV met het primaire besluit geweigerd eiser een Wajong-uitkering toe te kennen omdat de verwachting is dat hij in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen kan ontwikkelen.
6.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportgage van 24 juli 2024 de juistheid van de conclusies van de primaire verzekeringsarts bevestigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 29 augustus 2024 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te concluderen dan de primaire arbeidsdeskundige. Vervolgens heeft het UWV met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Zorgvuldigheid
7. Eiser voert aan dat het UWV het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Het UWV heeft namelijk de medische situatie van eiser niet adequaat onderzocht en geen onderzoek gedaan in de behandelend sector. Daardoor beschikte het UWV niet over de meest recente medische informatie.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op bestudering van het dossier, eigen onderzoek, informatie van de behandelend sector en de hoorzitting van 9 juli 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het dossier, waaronder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bestudeerd en eveneens de hoorzitting bijgewoond. De brief van de GZ-psycholoog van 30 oktober 2024 die eiser in beroep heeft ingebracht, verandert dat oordeel niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 november 2024 immers toegelicht dat de informatie in die brief grotendeels overeenkomt met de informatie die al bekend was in bezwaar. De GZ-psycholoog heeft het in die brief namelijk over dezelfde medische problematiek en dezelfde behandeling. Hij zou slechts een andere instantie geschikter vinden om de behandeling uit te voeren. Dat de verzekeringsartsen geen contact hebben opgenomen met de behandelaars van eiser, leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat er veel schriftelijke informatie van de verschillende behandelaars voorhanden was. Deze informatie is meegewogen door de verzekeringsartsen.
Geen arbeidsvermogen
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanaf januari 2020 geen arbeidsvermogen heeft. De rechtbank laat daarom onbesproken wat eiser in zijn beroepschrift over de afwezigheid van arbeidsvermogen heeft opgemerkt.
Duurzaamheid van de afwezigheid van arbeidsvermogen
9. Eiser voert aan dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De behandelmogelijkheden die de verzekeringsarts bezwaar en beroep noemt, zijn gericht op het leren leven met de beperkingen, niet op verbeteringen van de aanvallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan niet duidelijk zeggen wat het te verwachten resultaat is van de behandelingen en op welke termijn dat resultaat kan worden verwacht. Hij maakt ook niet concreet tot welke verbetering van de functionele mogelijkheden van eiser de behandelingen zullen leiden. In de brief van Antes van 2 juli 2024 staat dat nog geïnventariseerd moet worden of werk of scholing tot de mogelijkheden behoort. Het is dus niet met zekerheid te zeggen dat werk of scholing daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoort. Het lage IQ van eiser leidt ertoe dat verbetering van de basale werknemersverzekeringen niet in de lijn der verwachting ligt. Eiser beroept zich op uitspraken van de rechtbank Gelderland [1] en de rechtbank Midden-Nederland. [2] Het UWV heeft er volgens eiser verder onvoldoende rekening mee gehouden dat eiser een progressieve aandoening heeft.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [3] betreft de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. Hiervan is sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. Als het UWV stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het UWV niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het UWV moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. In een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, kan voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen.
9.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden van eiser tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst zo kunnen ontwikkelen dat niet is uitgesloten dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport toegelicht dat er behandelmogelijkheden zijn voor de aandoeningen en stoornissen van eiser zoals die bekend waren op de beoordelingsdatum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarbij gebaseerd op concrete informatie van de behandelend sector. Wat betreft de psychogene niet-epileptische aanvallen, verwijst hij naar een brief van de neuroloog van 13 september 2022. Uit die brief volgt dat de aanvallen behandelbaar zijn en dat de neuroloog eiser heeft geadviseerd om met zijn huisarts het opstarten van psychologische begeleiding te bespreken. Wat betreft de neurocognitieve stoornis van eiser, verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar een brief van Antes van 2 juli 2024. Uit die brief blijkt dat Antes indicatie ziet voor behandeling van de neurocognitieve stoornis van eiser. Anders dan eiser stelt, blijkt uit de brief van Antes niet dat de behandelingen die zij indiceert slechts zijn gericht op het leren leven met de beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook toegelicht wat het mogelijke resultaat van de behandelingen voor eiser is: het verbeteren van de aanvallen en het beter om kunnen gaan met onbekenden en stress. In aanvulling daarop hoefde de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet toe te lichten tot welke verbetering van de functionele mogelijkheden van eiser de behandelingen zullen leiden.
9.1.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat eiser een progressieve aandoening heeft. Uit zijn rapport blijkt namelijk dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was met de diagnose ‘fotosensitieve progressieve myoclonale epilepsie’, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij dat bij zijn overwegingen over de duurzaamheid van het gebrek aan arbeidsvermogen heeft betrokken. Dat de ingezette behandelingen tot op heden niet hebben geleid tot verbetering van het arbeidsvermogen, maakt niet dat de inschatting van de duurzaamheid
op de beoordelingsdatumonjuist is geweest. Verder heeft eiser niet met medische stukken onderbouwd dat zijn lage IQ in de weg staat aan het verbeteren van werknemersvaardigheden, zodat de rechtbank aan die stelling voorbijgaat.
9.1.4.
De verwijzing van eiser naar de uitspraken van de rechtbank Gelderland [4] en de rechtbank Midden-Nederland [5] leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De uitspraken dateren van respectievelijk 2020 en 2021. De Raad stelde toen nog andere eisen aan de beoordeling van de duurzaamheid door het UWV. Als de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling van het arbeidsvermogen berustte op een (ingezette) medische behandeling, was een onderbouwing vereist die zag op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. [6] Die eis komt in recente uitspraken van de Raad niet meer terug. [7] Momenteel hanteert de Raad de lijn zoals de rechtbank die hiervoor in 9.1.1 heeft weergegeven. Het komt erop neer dat het UWV niet hoeft te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen, maar aannemelijk moet maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Zelfs in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, kan voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. Aan die toets heeft het UWV voldaan (zoals hiervoor in 9.1.2 toegelicht).

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht geen Wajong-uitkering heeft toegekend aan eiser.
10.1.
Wel krijgt eiser een proceskostenvergoeding omdat hij het beroep tegen het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar terecht heeft ingesteld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 907,- met een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B. Plomp, rechter, in aanwezigheid van P.C. Zevenbergen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a, eerste lid
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Van 24 juli 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:3704.
2.Van 12 november 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5947.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 13 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:255.
4.Van 24 juli 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:3704.
5.Van 12 november 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5947.
6.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 16 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1367.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2300. In die zaak had appellant zich expliciet beroepen op de eisen zoals die eerder golden (zie punt 3.1 van de uitspraak), maar de Raad herhaalt die eisen niet in zijn uitspraak.