ECLI:NL:CRVB:2024:2300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
24/1294 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die op de dag van zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 2020, geen arbeidsvermogen zou hebben. Appellant stelde dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad volgde de conclusie van het Uwv dat, hoewel appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had, deze situatie niet duurzaam was. Dit oordeel was gebaseerd op de mogelijkheid van herstel door behandeling en begeleiding, zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig had geoordeeld over de medische situatie van appellant, die onder andere ADHD, een lichte verstandelijke beperking en PTSS had. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen afhankelijk is van de kansen op verbetering, en dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestonden.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat de situatie van appellant niet voldeed aan de criteria voor duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1294 WAJONG
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2024, 22/2299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 2020 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2024. Appellant is verschenen, samen met zijn zus en ouders. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft op 14 juli 2020 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarin is vermeld dat hij niet kan werken of stage kan lopen omdat hij een trauma aan het verwerken is en angstklachten en lichamelijke klachten heeft. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van een orthopedagoog, neuropsycholoog en huisarts. Ook is een transitiedocument van 24 juni 2020 van het [onderwijsinstelling] overgelegd, waar appellant praktijkonderwijs heeft gevolgd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 6 mei 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 31 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat appellant bekend is met ADHD, een lichte verstandelijke beperking en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Appellant is op 14 februari 2020 mishandeld. Sindsdien is sprake van regressief gedrag passend bij een PTSS. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. Zij hebben alle beschikbare (medische) informatie bij hun onderzoek betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij ook voldoende specifiek geformuleerd dat behandeling voor appellant nog mogelijk is. De verzekeringsarts wijst erop dat appellant op dat moment nog onder behandeling is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst naar de behandelmogelijkheden die in de brief van de GZ-psycholoog van Pluryn van 1 juli 2021 worden genoemd. Omdat de mishandeling die tot PTSS leidde slechts kort voor de achttiende verjaardag van appellant had plaatsgevonden, heeft de rechtbank met deze verwijzingen voldoende onderbouwd geacht dat behandeling en daarmee verbetering nog tot de mogelijkheden behoorde. Het MEE-rapport van 15 juni 2023 leidt niet tot een andere conclusie. Uit dat rapport blijkt niet dat op de datum in geding, 26 augustus 2020, geen behandeling mogelijk was die tot verbetering zou kunnen leiden van het arbeidsvermogen. De conclusie uit dat rapport dat er altijd al sprake is geweest van een verstandelijke beperking, is in overeenstemming met de conclusies van de verzekeringsartsen. Het altijd al bestaan van een verstandelijke beperking leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat sprake is van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Uit dit laatste volgt ook dat, voor zover appellant heeft willen betogen dat hij ook zonder de gevolgen van het incident van 14 februari 2020 geen arbeidsvermogen had, dit ook niet uit de door hem ingebrachte informatie blijkt. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
2.2.
Omdat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, heeft de rechtbank appellant een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover het beroep ongegrond is verklaard. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. De PTSS is blijvend gebleken en de licht verstandelijke beperking staat er duurzaam aan in de weg om arbeidsvermogen te kunnen ontwikkelen. Hiervan was ook al sprake voorafgaand aan de mishandeling. Verder heeft het Uwv het stappenplan niet of niet op begrijpelijke wijze gevolgd. Er is niet voldaan aan de strenge eisen die worden gesteld aan de onderbouwing, zoals volgt uit de uitspraak van de Raad van 5 april 2018. [1] Daarbij is stap 3 ten onrechte niet toegepast, omdat geen concrete resultaten als gevolg van de mogelijke behandeling zijn benoemd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op de datum in geding, [geboortedatum] 2020, de dag dat hij achttien jaar is geworden, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Hierdoor heeft appellant geen benutbare mogelijkheden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [2] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [3] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vastgesteld dat er tot de mishandeling in februari 2020 bij appellant sprake was van basale werknemersvaardigheden. Daarbij is het transitiedocument van de school betrokken waar appellant op het moment van de mishandeling praktijkonderwijs volgde. Daaruit blijkt dat appellant bij het verrichten van zijn stagewerkzaamheden intensieve begeleiding nodig had, hij niet meer dan één opdracht tegelijk kon verwerken, hij afwachtend was en geen initiatief toonde. Appellant is volgens de school gebaat bij een werkomgeving binnen een reguliere setting maar dan wel met een hoge begeleidingsbehoefte en een leidinggevende waar appellant respect voor heeft. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet aan arbeidsvermogen in de weg hoeft te staan. De Raad merkt op dat dit ook geldt als de begeleidingsbehoefte dermate intensief is, dat die alleen in een beschutte werkomgeving gerealiseerd zou kunnen worden. Door de gevolgen van de mishandeling op 14 februari 2020 is volgens de verzekeringsartsen tijdelijk sprake van mentale gezondheidsproblematiek, waarvoor op de datum in geding adequate behandeling mogelijk was en waarmee de verwachting gerechtvaardigd is dat appellant op termijn weer kan functioneren zoals vóór de mishandeling. Daarbij is verwezen naar de brief van Pluryn van 1 juli 2021. Daaruit blijkt dat de ambulante behandeling, die tot dat moment werd ingezet, ontoereikend is gebleken. Daarom is intensievere integrale begeleiding aangewezen bij het vormgeven van een passend dag- en nacht en werkritme, het zinvol invullen van de dag met passende activiteiten (school, dagbesteding, werk). Ook dient er behandeling, gericht op de gestelde PTSS geboden te worden. Deze multidisciplinaire en integrale begeleiding en behandeling kan mogelijk eerst vanuit de thuissituatie plaatsvinden (bijvoorbeeld in een FACT-constructie) met aansluitend een overgang naar een plek waar verblijf en behandeling gecombineerd kunnen worden. De inschatting van de verzekeringsartsen over de verbetering van de belastbaarheid van appellant berust hiermee op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden als bedoeld in (stap 3 van) het stappenplan. Het Uwv heeft hiermee ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant op de datum in geding, [geboortedatum] 2020, zich in de toekomst zodanig kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan.
4.5.2.
De vraag of het de verwachting is dat appellant de komende tien jaar werknemersvaardigheden kan ontwikkelen maakt geen onderdeel uit van het stappenplan. Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd aangegeven dat die zinsnede ten onrechte in het rapport van de verzekeringsarts staat. Dit maakt echter niet dat het stappenplan niet is gevolgd.
4.5.3.
Hetgeen appellant hiertegenover heeft gesteld is onvoldoende voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen bij appellant zal kunnen ontstaan. Uit een e-mailbericht van Pluryn van 19 december 2023 blijkt dat appellant niets doet en niets wil, het binnen de gezinssituatie niet lukt om appellant in beweging te krijgen en plaatsing binnen een woonvoorziening nu de enige optie lijkt voor verandering. Deze latere ontwikkeling doet niet af aan de inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant op [geboortedatum] 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover voorts opgemerkt dat ook zonder hulpvraag begeleiding en behandeling door een FACT-team mogelijk is. Over het MEE-rapport van 16 mei 2023, waarin staat dat het plafond van de cognitieve ontwikkeling, gelet op de verstandelijke beperking van appellant, lijkt te zijn bereikt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (kort gezegd) gesteld dat dit geen nieuwe medische informatie bevat die afdoet aan het standpunt van het Uwv dat de problematiek van appellant niet in de weg hoeft te staan aan de aanwezigheid van arbeidsvermogen.
4.6.
Gelet op wat onder 4.5 tot en met 4.5.3 is overwogen heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op [geboortedatum] 2020 niet duurzaam is en appellant per die datum daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en W.R. van der Velde en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.CRvB 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
2.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.