ECLI:NL:RBGEL:2020:3704

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3148
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsvermogen van een jonggehandicapte in het kader van de Wajong

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een jonggehandicapte, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. Eiseres, die lijdt aan een hersentumor en andere ernstige medische aandoeningen, had eerder een aanvraag ingediend die door het UWV was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres op de datum in geding, 13 oktober 2017, geen duurzaam arbeidsvermogen had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had niet duidelijk gemaakt welke resultaten van de ingezette behandeling voor de arbeidsmogelijkheden van eiseres verwacht konden worden. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen niet zorgvuldig was uitgevoerd, en dat het UWV niet had aangetoond dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie waren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiseres met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering moet ontvangen, omdat haar arbeidsvermogen duurzaam ontbrak. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/3148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres]te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J.M.A.P. van Pul),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.
(gemachtigde: mr. M.S. Winkel).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 4 juni 2019 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerder heeft bij brief van 7 juni 2019 gereageerd op het proces-verbaal van de comparitie van partijen, de gemachtigde van eiseres bij brief van 19 juni 2019. De rechtbank heeft in de opmerkingen geen aanleiding gezien het proces-verbaal nader aan te vullen of te wijzigen.
Bij brief van 23 oktober 2019 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en is uitspraak bepaald.
De rechtbank heeft het onderzoek op 19 november 2019 heropend. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorgestelde benoeming van en vraagstelling aan de deskundigen.
De rechtbank heeft op 17 december 2019 de deskundigen benoemd en de vraagstelling voorgelegd.
Op 26 maart 2020 is de definitieve rapportage uitgebracht. Partijen hebben op 1 mei 2020 en 6 mei 2020 hun schriftelijke reacties overgelegd.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens laten weten geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2.
Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Eiseres is bekend met heterozygote thalassemie (erfelijke bloedziekte). Daarnaast is eiseres vanaf haar jeugd bekend met epileptische aanvallen en een hersentumor (thans sprake van mengDNET/ganglioglioom, voorheen als DNET rechts temporaal, laaggradig glioom, oligodendroglioom gediagnosticeerd), waaraan zij in 2002 en 2010 is geopereerd.
1.3.
Eiseres heeft van 2002 tot 2010 de reguliere basisschool doorlopen. Vanaf groep 4 heeft eiseres extra begeleiding in de groep gehad en in (ieder geval in) het schooljaar 2007-2008 heeft eiseres ambulante begeleiding op school gehad.
Van 2010 tot 2013 heeft zij VMBO-onderwijs (niveau kader) gevolgd. Van 2013 tot 2014 heeft zij onderwijs gevolgd bij Breinsupport. Daarna heeft eiseres een ontheffing van de leerplicht gekregen.
1.4.
Bij besluit van 27 februari 2015 heeft het CIZ een indicatie LG wonen met begeleiding en verzorging, klasse 7, voor onbepaalde tijd aan eiseres toegekend.
1.5.
Op 21 september 2015 is eiseres gestart op de leefgroep [naam] (onderdeel van [naam]) en begin december 2015 is zij gestart met een opleiding via [naam]. Zij is daar op 11 januari 2016 gestopt.
1.6.
Op 10 mei 2016 heeft eiseres een Beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd.
In het kader van die aanvraag heeft de verzekeringsarts C.C.H. van Linschoten-Coumans informatie opgevraagd bij de behandelaars.
De huisarts [naam] heeft de verzekeringsarts in de brief van 9 augustus 2016 onder meer bericht dat eiseres niet-aangeboren hersenletsel als gevolg van haar hersentumor heeft maar dat er daarnaast ook forse psychiatrische problematiek bestaat. Volgens de huisarts is er nog geen goede diagnose voor wat betreft de psychiatrische problematiek, zodat niet duidelijk is of er nog behandelmogelijkheden zouden kunnen zijn.
De verzekeringsarts heeft in haar medische rapportage van 5 september 2016 – kort gezegd –
overwogen dat eiseres weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar dat deze ongeschiktheid niet duurzaam is, omdat er – wat de psychiatrische problematiek betreft – nog zeker therapeutische mogelijkheden zijn.
Bij besluit van 6 september 2016 heeft verweerder geen Wajong-uitkering aan eiseres toegekend, maar is eiseres wel opgenomen in het landelijk doelgroepregister, omdat eiseres wel arbeidsvermogen heeft.
1.7.
Op 20 maart 2017 heeft eiseres opnieuw een Beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. De verzekeringsarts C.C.H. van Linschoten – Coumans heeft op 24 april 2017 een (aanvullende) rapportage uitgebracht. Zij heeft overwogen dat er medisch gezien geen reden is om het eerder gegeven advies van 5 september 2016 te herzien.
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft verweerder eiseres bericht de aanvraag van 20 maart 2017 te beschouwen als een verzoek om de beslissing van 6 september 2016 te herzien. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
1.8.
Op 13 oktober 2017 (de datum in geding) heeft eiseres opnieuw een Beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd.
1.9.
Op 17 oktober 2017 is door gz-psycholoog A.J. de Beaufort van de Thalamus poli neuropsychiatrie van [naam] een behandelplan opgesteld. In het behandelplan is – onder meer – het volgende opgenomen:

DSM classificatie: uitgevoerd op 27-10-2017

Soort diagnose
Code
Omschrijving
Hoofddiagnose
310.1
Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening: labiele type
Bijkomend
294.11
Uitgebreide neurocognitieve stoornis door een andere somatische aandoening: met gedragsstoornissen
Bijkomend
309.4
Aanpassingsstoornissen – met een gemengde stoornis van emoties en gedrag
Bijkomend
V62.29
Ander probleem verband houdend met werk of werkeloosheid (psychosociale en omgevingsproblemen)
Somatisch
191.9
Maligne neoplasma van de hersenen NNO
GAF
Huidige: 40 (Hoogste afgelopen jaar: 40)
Doelstelling van de behandeling:- Verminderen van angst-, woede- en depressieve klachten, middels herkennen van emoties en trainen van omgang er mee (ipv vermijding en uitbarsting)
- Omgang met familie, relatie en vrienden (assertiviteit, uitleg kunnen geven over gevolgen aandoening)
- Optimale omgang met weinig energie
1.10.
In een geactualiseerd behandelplan van gz-psycholoog A.J. de Beaufort is onder meer het volgende opgenomen.

DSM classificatie: uitgevoerd op 23-01-2018

Soort diagnose
Code
Omschrijving
Hoofddiagnose
310.1
Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening: labiele type
Bijkomend
294.11
Uitgebreide neurocognitieve stoornis door een andere somatische aandoening: met gedragsstoornissen
Bijkomend
309.4
Aanpassingsstoornissen – met een gemengde stoornis van emoties en gedrag
Bijkomend
309.81
Posttraumatische stressstoornis (incl. de posttraumatische-stressstoornis bij kinderen van 6 jaar en jonger)
Bijkomend
V62.29
Ander probleem verband houdend met werk of werkeloosheid (psychosociale en omgevingsproblemen)
Somatisch
191.9
Maligne neoplasma van de hersenen NNO
GAF
Huidige: 40 (Hoogste afgelopen jaar: 40)
De doelstelling van de behandeling is ongewijzigd.
1.11.
Op 20 oktober 2018 heeft eiseres opnieuw een hersen-MRI gehad vanwege toegenomen medische klachten.
1.12.
Op 7 december 2018 is het behandelplan aangevuld.

Beschrijvende diagnose:

(…) Bij start behandeling stond met name somberheid en angst op de voorgrond gerelateerd aan de onzekerheid over haar gezondheid en toekomst met nog steeds aanwezige hersentumor. Inmiddels is er sprake van vergroot inzicht in mechanismen voortvloeiend uit psychische ontwikkeling en die uit neurologisch herstel.
Cl heeft een posttraumatische stressstoornis gerelateerd aan- en los van het hersenletsel, da door vermoeidheid en prikkelgevoeligheid niet werd behandeld, maar intussen door vergrote stabiliteit wel minder klachten geeft. (…)
1.13.
Eiseres heeft op 14 januari 2019 opnieuw een hersen-MRI gehad.
1.14.
In een brief van 4 april 2019 van neuroloog D. Brandsma, verbonden aan het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis, staat onder meer het volgende:
(…) Patiënte heeft klachten gebrek aan concentratie, korte termijn geheugenstoornissen en moeite met het verwerken van prikkels. Een NPO in 2013 toonde forse aandachts- en concentratieproblemen en gestoorde executieve functies bij een gemiddeld harmonisch IQ.
Deze klachten kunnen goed een relatie hebben met (de behandelingen) van haar hersentumor en leiden in het dagelijks leven vaak tot vermoeidheid en energieverlies. Dit is ook bij patiënte het geval.
Herstel van de cognitieve functies is bij deze lange medische voorgeschiedenis met al operaties op de kinderleeftijd niet duidelijk te verwachten. (…)
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat
eiseres per datum in geding niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering omdat op die datum weliswaar het arbeidsvermogen ontbreekt, maar dat het ontbreken van het arbeidsvermogen niet duurzaam wordt geacht.
Aan het besluit liggen het rapport van 27 december 2017 van de verzekeringsarts
M.H.W. Koucher - Smeets en het rapport van 24 april 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep B. Frenay – van Maasdam ten grondslag.
De verzekeringsarts M.H.W. Koucher – Smeets overweegt dat er sprake is van beperkingen door behandeling wegens een ernstige aandoening op jonge leeftijd. Daarnaast is er tevens sprake van andere problematiek, waarvoor nog behandelopties zijn. Ze is zeer recent gestart met behandeling. Er kan derhalve nog niet geconcludeerd worden tot duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij haar onderzoek de brief met daarin het geactualiseerde behandelplan en de mail van 12 maart 2018 van de gz-psycholoog van [naam], de bevindingen van de verzekeringsarts M.H.W. Koucher-Smeets van 27 december 2017, de brief van 3 december 2017 van de gedragsneuroloog van [naam], de brief van 17 oktober 2017 met daarin het behandelplan, de brief van 2 maart 2017 van de gz-psycholoog van Werkenrode, de brief van 9 augustus 2016 van de huisarts, de brief van 8 december 2015 van de kinderneuroloog van het Radboud UMC (Amalia kinderziekenhuis), de indicatie van 27 februari 2015 van het CIZ en de gegevens die zijn verkregen bij de hoorzitting en bij het onderzoek betrokken.
Zij overweegt dat, gezien de behandeldoelen, verbeteren van de belastbaarheid van eiseres nog steeds niet is uitgesloten. Het betreft, aldus [naam], geen verbetering die moet leiden tot het kunnen verdienen van het minimumloon, maar een verbetering waarbij eiseres kan participeren en enige economische waarde moet hebben. Bij het ervaren van de vermoeidheid en prikkelgevoeligheid spelen meer factoren dan het NAH, factoren die ook volgens de behandelaars verbeteren kunnen. Behandeling is bovendien vrij recent (eind 2017) pas opgestart.
3. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder de beoordeling van (het al dan niet ontbreken van) de duurzaamheid niet zorgvuldig heeft verricht. De beoordeling heeft niet plaatsgevonden volgens het beoordelingskader, zoals dat is neergelegd en uitgewerkt in het SMBA en het Compendium, en vindt geen basis in een concrete deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden per de datum in geding.
Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet concreet beschreven welke verbetering van de functionele mogelijkheden van eiseres door de behandeling zal ontstaan. Daar komt bij dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat er arbeidsvermogen kan ontstaan.
Bovendien heeft er geen kenbaar overleg plaatsgevonden tussen de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) over de vraag of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt, terwijl het stappenplan dat volgt uit het SMBA daartoe wel noopt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel opgemerkt dat er meer factoren dan de NAH een rol spelen, maar heeft niet benoemd welke factoren dit zijn. Zij heeft evenmin uitgewerkt tot welke verbetering dit kan leiden en wat dit betekent voor het arbeidsvermogen van eiseres.
Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nagelaten om overleg te plegen met de behandelend gz-psycholoog A.J. de Beaufort over de behandeling die eiseres vanaf eind december 2017 heeft ontvangen.
Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nagelaten concreet te onderzoeken wat de behandeling inhoudt en op welke wijze de ingezette behandeling van invloed is op de mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid, op de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en de mogelijkheden tot toename van bekwaamheden van eiseres, een en ander zoals bedoeld bij stap 3 van het stappenplan. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet benoemd welke concrete resultaten van de behandeling mogen worden verwacht met het oog op de mogelijkheden tot (arbeids)participatie.
4.1.
Verweerder heeft in beroep een aanvullende rapportage van 4 september 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep B. Frenay - van Maasdam overgelegd.
Zij heeft, voor zover van belang, het volgende naar voren gebracht:
(…) Doel van de psychologische behandeling (…) is het verminderen van deze angst-, woede- en depressieve klachten, van het vermijden en uitbarsten van emoties en om leren om te gaan met weinig energie. Met deze behandeling is niet uitgesloten dat cliënt in de toekomst beschikt over de mogelijkheid om 4 uur per dag te participeren in een passende taak. Ik verwacht niet dat de behandeling van de psycholoog/psychiater binnen een jaar leidt tot participatiemogelijkheden. Nergens staat dat de behandeling slechts bedoeld is om het leven draaglijk te houden zoals gemachtigde claimt.
Ad splitsing neurologische en psychische aandoening; deze zijn uiteraard met elkaar verbonden, maar de gevolgen van de neurologische aandoening op het functioneren zijn blijvend, de hersenschade is immers niet te genezen, de psychische aandoening is behandelbaar en kan daarom leiden tot verbetering in het functioneren. (…) Cliënt wordt dan in staat geacht om minimaal 1 uur te participeren zonder dat na onderbreking een hernieuwde instructie nodig is (…),
4 uur per dag een taak te verrichten en te beschikken over basale werknemersvaardigheden.
(…)
4.2.
Op 27 februari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de aanvullende medische informatie in beroep opgemerkt dat deze geen aanleiding geeft om de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te vragen of de toegevoegde MOI beperking consequenties heeft voor de toekomstige participatiemogelijkheden.
4.3.
In de aanvullende medische rapportage van 12 april 2019 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat verweerder niet betwist dat er een relatie kan zijn tussen de (behandeling van de) hersentumor en de door eiseres ervaren klachten en dat dit blijvende beperkingen zijn. Het neuropsychologisch onderzoek uit 2013 heeft betrekking op een recidief hersentumor met forse stemmingsproblematiek, waardoor dit onderzoek negatief beïnvloed werd en waarbij dus met verbetering van de stemmingsproblematiek een betere score verwacht mag worden.
Er is, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen medische reden om het standpunt dat er verbetering ten aanzien van de psychische problematiek mogelijk is te wijzigen.
4.4.
Tijdens de comparitie van partijen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op vragen van de rechter, onder meer het volgende naar voren gebracht:
Volgens de verzekeringsarts is er inderdaad geen arbeidsvermogen, maar hij heeft geen grond genoemd waarom dan niet. Ik vermoed dat het draait om de 4 uur kunnen werken. Ik leid dat af uit de extreme vermoeidheid.
(…)
Wat er neurologisch aan schade is, is blijvend. De tumor die eiseres heeft, groeit langzaam en kan ook wegblijven, maar in beginsel kan deze tumor niet leiden tot hersenschade. De kinderneuroloog geeft ook aan dat er geen neurologische uitval is. Hij beschrijft nergens klachten als vermoeidheid.
Neurologisch heb ik nergens een aanwijzing dat er uitvalsverschijnselen zijn. Ik heb nog nooit iemand gezien die zo vermoeid en overprikkeld is door een hersentumor als eiseres. Dat heb ik wel meegewogen. De tumor is opgetreden aan het begin van de puberteit. Ik begrijp best dat dat psychisch een en ander teweeg heeft gebracht. Ik zie ook dat er behandeling is ingezet. Ik hoop, en ik verwacht, dat door de behandeling verbetering optreedt, anders zet je geen behandeling in.
(…)
Op 7 december 2018 schrijft de behandelaar dat de PTSS-behandeling niet is gelukt, maar dat beperkingen wel zijn verminderd. Dat de beschikbare energie niet zou toenemen, dat had ik niet kunnen verwachten. Op basis van de ingezette behandeling had verwacht mogen worden dat de vermoeidheid zou afnemen.
(…)
Met de kennis van nu zou ik het anders doen, maar ik blijf achter mijn beslissing staan. Destijds kon ik het niet weten. Als ik had geweten dat de behandeling niet zou leiden tot verbetering van de vermoeidheid, dan had ik anders beslist. Achteraf gezien is mijn beslissing niet juist. Er is behandeling ingezet, er zijn aspecten verbeterd maar niet die aspecten die de vermoeidheid wegnemen.
(…)
Ik denk inderdaad dat bij een verbetering van de psychische klachten er een neurologische verbetering optreedt. Ik heb nog niet eerder gezien dat iemand zo enorm is uitgevallen vanwege de vermoeidheid die ik niet neurologisch kan verklaren.
(…)
Er is geen sprake van een progressief ziektebeeld zoals bijvoorbeeld ALS waarbij er geen behandelmogelijkheden zijn. Tot op heden is er bij eiseres geen sprake van een uitval vanwege de tumor, er is zo’n langzame ontwikkeling dat er geen sprake is van een progressief verlopende ziekte.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep B. Altena in zijn rapport van 11 september 2018 overwogen dat als de behandeling tot verbeteringen van het functioneren leiden eiseres zal beschikken over basale werknemersvaardigheden en dat zij dan in staat wordt geacht om ten minste 1 uur aaneengesloten, gedurende minimaal 4 uur/dag een taak te kunnen verrichten in een arbeidsorganisatie.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Op grond van het zesde lid wordt de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
5.3.
Voor het recht op uitkering op grond van de Wajong 2015 moet verweerder dus beoordelen of eiseres aan (ten minste) een van de vier in het eerste lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden voldoet. Is dat het geval dan moet verweerder beoordelen of deze situatie duurzaam is als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015. Nadere regels als bedoeld in artikel 1a, derde lid, van het Schattingsbesluit – ter beoordeling van de vraag of de betrokkene aan een van de vier in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet – zijn niet gesteld.
Verder blijkt uit de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 dat het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
5.4.
Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd.
Voor het toepassen van de methode SMBA heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. In Bijlage 1 van het Compendium wordt het begrip duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen behandeld en is een beoordelingskader opgenomen. Het doel van het beoordelingskader is het geven van criteria voor het beoordelen van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen ten behoeve van beoordelingen voor de Wajong 2015.
5.5.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft.
Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
5.6.
Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het gaat daarbij steeds om een volle toetsing van de besluitvorming.
5.7.
Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeids-deskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiseres aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van eiseres op de datum in geding.
In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene.
Als de betrokkene bezwaar maakt tegen het oordeel dat geen sprake is van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen zullen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, rekening houdend met alle medische en arbeids-kundige gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, beoordelen of de inschatting van het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen gehandhaafd moet blijven.
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op de datum in geding, 13 oktober 2017, geen arbeidsvermogen had. Beoordeeld moet dus worden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiseres zich nog konden ontwikkelen.
5.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk gemotiveerd waarom zij van mening is welke mogelijke resultaten de ingezette behandeling voor de arbeidsmogelijkheden van eiseres zou hebben.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep had, mede gelet op de mogelijke, bekende gevolgen van een hersentumor zoals met name de prikkelgevoeligheid en vermoeidheid, concreet uiteen moeten zetten waarom de behandeldoelen zouden leiden tot een verbetering van de arbeidsmogelijkheden.
Hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de inlichtingencomparitie naar voren heeft gebracht, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij komt nog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de comparitie heeft aangegeven dat zij met de wetenschap van nu anders zou hebben beslist.
Dat dit, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verklaard, niet meebrengt dat het door verweerder ingenomen standpunt niet juist zou zijn, kan de rechtbank niet volgen.
5.10.
De slotsom is dan ook dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is om die reden gegrond. De rechtbank vernietigt dan ook het bestreden besluit.
6.1.
Met het doel een finaal oordeel te kunnen geven met betrekking tot de vraag of eiseres duurzaam over geen arbeidsvermogen beschikt, heeft de rechtbank aanleiding gezien om over te gaan tot een benoeming van deskundigen.
6.2.
Door de deskundigen zijn een psychiatrische expertise (de heer J.W. Peterse, psychiater) en een aanvullend neuropsychologisch onderzoek (mevrouw R. van Oort, klinisch neuropsycholoog) verricht.
Van Oort komt tot de conclusie dat de cognitieve stoornissen van eiseres passend zijn bij een rechtstemporaal gelokaliseerde tumor bij een linkshandige vrouw met epileptische klachten. In DSM-5-termen wordt, volgens haar, de classificatie Uitgebreide neurocognitieve stoornis ten gevolge van een somatische oorzaak zonder gedragsstoornissen van toepassing geacht.
Zij merkt voorts op dat, gezien de reeds doorlopen behandeling bij een specialistisch centrum voor hersenletsel (Thalamus) en de duur van de klachten verder aanvullende behandeling (om de belastbaarheid te verbeteren) niet zinvol wordt geacht.
Peterse stelt vast dat de
medischeklachten van eiseres ten tijde van de datum in geding vergelijkbaar waren met de huidige klachten,
psychischwas haar toestand echter slechter dan nu (bladzijde 11 van de rapportage). Verder stelt hij vast dat het dagverhaal op de datum in geding overeenkomt met het huidige dagverhaal, zij het dat zij destijds minder deed in het huishouden (bladzijde 14).
In het kader van de beschouwing en diagnostische overweging (bladzijde 19) merkt hij op dat bij eiseres de DSM-5-classificatie Uitgebreide neurocognitieve stoornis ten gevolge van een somatische oorzaak zonder gedragsstoornissen van toepassing is. Deze diagnose wordt gezien de beschikbare correspondentie en de aard van de stoornis, evenals de door eiseres verwoorde klachten en het dagverhaal ten tijde van de datum in geding, ook van toepassing geacht ten tijde van de datum in geding. Daarbij was destijds ook sprake van een Depressieve stoornis, matig ernstig, recidiverend en een Ongespecificeerde angststoornis.
Omdat het, zo vervolgt hij, bij eiseres neurologische problematiek betreft die langdurig aanwezig is en niet meer zal verbeteren, moeten de bij het huidige onderzoek geobjectiveerde klachten en beperkingen als duurzaam worden beoordeeld.
Tot slot beantwoordt hij onderzoeksvraag 2 van de rechtbank (‘Is het volgens u op medische gronden reële om aan te nemen dat de toestand van eiseres op de datum in geding zich medisch gezien zodanig zal verbeteren dat aannemelijk is dat zij in ieder geval beperkt kan participeren in een arbeidsorganisatie en daar een reële prestatie zal kunnen leveren?’) als volgt:
De stemmings- en angstklachten zoals die aanwezig waren ten tijde van de datum in geding zijn, door adequate behandeling bij [naam] en het vinden van een woonplek die op de klachten en behoeftes van onderzochte is afgestemd, opgeklaard.
De klachten voortvloeiend uit haar hersenletsel waren en zijn echter duurzaam van aard daar de tumor nooit geheel verwijderd is of kan worden. Daardoor was onderzochte ten tijde van de datum in geding duurzaam beperkt in het verrichten van arbeid.
Onderzochte is en was door de cognitieve stoornissen beperkt in het op tempo werken, in het zich concentreren op een taak, in het volhouden van de aandacht, in het aanleren en over de tijd vasthouden van nieuwe verbale en visueel-ruimtelijke informatie en in het uitvoeren van complexe taken die planning en overzicht van haar vragen.
6.3.
Door de deskundigen is uitgebreid onderzocht welke beperkingen eiseres heeft en of door deze beperkingen arbeidsvermogen op de datum in geding duurzaam bij eiseres ontbrak.
De deskundigen menen dat hiervan sprake is en zijn ook van oordeel dat arbeidsvermogen duurzaam zal blijven ontbreken. Weliswaar zijn de psychische klachten door de behandeling goeddeels verdwenen (‘opgeklaard’), maar de medische klachten als gevolg van de hersentumor niet. En (juist) de medische klachten zijn blijvend van aard en staan aan het hebben van arbeidsvermogen duurzaam in de weg.
6.4.
De rechtbank ziet in de wijze waarop het onderzoek is verricht en de wijze waarop de bevindingen zijn onderbouwd geen onzorgvuldigheden. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen dan ook over en maakt ze tot de hare.
6.5.
Omdat de rechtbank over voldoende informatie beschikt om tot een beoordeling te komen ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Aan eiseres zal alsnog per de datum in geding (13 oktober 2017) een Wajong-uitkering (moeten) worden toegekend.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van een inlichtingencomparitie en 0,5 punt voor het overleggen van een zienswijze na deskundigenbericht, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 28 december 2017;
- bepaalt dat aan eiseres met ingang van 13 oktober 2017 een Wajong-uitkering wordt toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46 aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.625.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
De griffier is verhinderd om te ondertekenen.
De rechter is verhinderd om te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.