ECLI:NL:RBROT:2025:486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/7552, ROT 24/7560, ROT 24/7573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter en proceskostenveroordeling wegens misbruik van recht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2025, wordt er geoordeeld over drie beroepen van een veelprocedeerder, aangeduid als [Naam], die verondersteld niet tijdig beslissen door de Raad voor de Rechtspraak aanvecht. De rechtbank stelt vast dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van deze beroepen, omdat de verzoeken van [Naam] geen aanvragen zijn in de zin van de Wet open overheid (Woo). De Raad heeft op verzoeken van [Naam] gereageerd, maar deze verzoeken zijn niet gericht aan een bestuursorgaan, waardoor de bestuursrechter zich onbevoegd verklaart. De rechtbank benadrukt dat de Raad niet verplicht is om besluiten te nemen over de informatieverzoeken van [Naam], aangezien deze verzoeken niet onder de Woo vallen.

De rechtbank wijst erop dat de bestuursrechter wel bevoegd is om een partij te veroordelen in de proceskosten van een andere partij, zelfs als hij zich onbevoegd verklaart. In dit geval wordt [Naam] veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de Raad, die in totaal € 8.272,65 bedragen. De rechtbank concludeert dat [Naam] misbruik van recht maakt door herhaaldelijk informatieverzoeken in te dienen en vervolgens rechtsmiddelen in te stellen, ongeacht de reacties daarop. Dit leidt tot onnodige kosten voor de Raad, wat de rechtbank aanleiding geeft om een integrale proceskostenveroordeling uit te spreken.

De uitspraak is gedaan door rechter A. Dingemanse, in aanwezigheid van griffier R. Stijnen, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de partijen geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/7552, ROT 24/7560, ROT 24/7573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaken tussen

[Naam] ( [Naam] ), uit [Plaats] , eiser

en

Raad voor de Rechtspraak, (de Raad)

(gemachtigde: mr. N.N. Bontje).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over drie beroepen van [Naam] wegens verondersteld niet tijdig beslissen door de Raad.
2. Omdat de bestuursrechter kennelijk niet bevoegd is kennis te nemen van de drie beroepen, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. [Naam] heeft met een drietal e-mailberichten van 16 april 2024 de Raad verzocht hem informatie te verstrekken over kortgezegd:
 demotie van rechters en andere disciplinaire maatregelen tegen hen (demotie);
 roulatiebeleid ten aanzien van rechters (roulatiebeleid);
 kleding- en hygiënevoorschriften ten aanzien van rechters (representativiteit).
4. De Raad heeft op 25 april 2024 op deze verzoeken gereageerd. Hij heeft vindplaatsen aangegeven waar de door [Naam] reeds openbaargemaakte informatie kan worden gevonden ten aanzien van demotie en representativiteit. De Raad heeft [Naam] verder bericht niet over een roulatiebeleid te beschikken.
5. [Naam] heeft de Raad bericht niet akkoord te zijn met deze beantwoording van zijn verzoeken en heeft er op aangedrongen dat de Raad besluiten neemt naar aanleiding van zijn verzoeken. De Raad heeft [Naam] op 25 april 2024 bericht dat geen besluit op het informatieverzoek over roulatiebeleid zal nemen, omdat geen sprake is van een Woo-verzoek. De Raad heeft [Naam] op 25 april 2025 voorts bericht dat geen besluit wordt genomen inzake zijn informatieverzoek over representativiteit, omdat volgens de Raad geen sprake is van verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo). Redengevend hiervoor is dat de gerechten niet onder het bereik van de Woo vallen en de Raad daarom geen informatie kan vorderen bij de gerechten.
6. [Naam] heeft er in alle zaken op aangedrongen dat de Raad alsnog beslist en vervolgens beroepen ingesteld wegens niet tijdig beslissen.
7.1.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de mailberichten van [Naam] geen aanvragen vormen tot het nemen van een besluit op grond van de Woo. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7.2.
De Raad is gelet op artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen bestuursorgaan. Reeds om die reden kan er geen aanvraag voorliggen om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het verzoek om een besluit te nemen kan immers alleen zijn gericht tot een bestuursorgaan (artikel 1:3, eerste lid, van de Awb).
7.3.
Wel is de Woo van toepassing op de Raad (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo). De Raad kan daarom een besluit nemen indien aan hem een openbaarmakingsverzoek wordt gericht. Het moet daarbij gaan om publieke informatie die is neergelegd in documenten die berusten bij de Raad (artikel 4.1, eerste lid, in verbinding met de begripsbepaling van openbare informatie in artikel 2.1 van de Woo). Daarbij geldt dat onder een document wordt verstaan een door een orgaan, persoon of college als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, opgemaakt of ontvangen schriftelijk stuk of ander geheel van vastgelegde gegevens dat naar zijn aard verband houdt met de publieke taak van dat orgaan, die persoon of dat college (artikel 2.1 van de Woo).
7.4.
Uit artikel 91, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) volgt dat de Raad is belast met: (a de voorbereiding van de begroting voor de Raad en de gerechten gezamenlijk; (b) de toekenning van budgetten ten laste van de rijksbegroting aan de gerechten; (c.) de ondersteuning van de bedrijfsvoering bij de gerechten; (d.) het toezicht op de uitvoering van de begroting door de gerechten; (e.) het toezicht op de bedrijfsvoering bij de gerechten; (f.) landelijke activiteiten op het gebied van werving, selectie, aanstelling, benoeming en opleiding van het personeel bij de gerechten.
7.5.
Uit deze bepaling, de hoofdstukken 2 en 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en uit het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie volgt dat de Raad uitdrukkelijk niet is belast met de benoeming van rechters binnen de gerechten, met kledingvoorschriften van rechters of de roulatie of sanctionering van rechters.
7.6.
Juist gelet op de in de hiervoor genoemde wetgeving verankerde specifieke taaktoedeling aan de Raad voor de rechtspraak ter waarborging van de rechterlijke onafhankelijkheid ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede om in dit verband niet uit te gaan van een aanvraag in de zin van artikel 4.1, eerste lid, van de Woo indien de Raad wordt verzocht documenten te verstrekken die niet raken aan zijn bevoegdheid (vgl. ECLI:NL:RBROT:2024:12675). Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken zien op het verstrekken van feitelijke informatie (wat voor zover beschikbaar ook is gebeurd) en vormen zij geen aanvraag.
8. Gelet hierop is de Raad niet in gebreke besluiten te nemen en staat het rechtsmiddel van beroep wegens niet tijdig beslissen niet open (artikel 6:2, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 6:12, van de Awb), zodat de bestuursrechter gelet op artikel 8:1 van de Awb niet bevoegd is kennis te nemen van de drie ingestelde beroepen (vgl. ECLI:NL:RVS:2014:1717; ECLI:NL:RVS:2015:2884; ECLI:NL:RVS:2017:481).
9. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
10. Indien de bestuursrechter niet bevoegd is, wordt gelet op artikel 2.5, zevende lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 geen griffierecht geheven en wordt het griffierecht wanneer dit wel is betaald teruggestort. Omdat [Naam] het griffierecht niet heeft betaald, kan er ook niets worden teruggestort.
11. De bestuursrechter is gelet op artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Dat de bestuursrechter zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van het beroep, laat dus onverlet dat die wel bevoegd is een partij in de proceskosten van een andere partij te veroordelen.
12. De rechtbank ziet in dit verband ambtshalve aanleiding om [Naam] wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te veroordelen in de kosten die de Raad heeft gemaakt in deze procedures. In dit verband wordt overwogen dat de bestuursrechter veelvuldig heeft geoordeeld dat [Naam] misbruik van recht maakt door veelvuldig informatieverzoeken bij verschillende instanties in te dienen en vervolgens – ongeacht de reactie daarop – telkens rechtsmiddelen in te stellen kennelijk met het oog op het incasseren van een vergoeding van verletkosten en dwangsommen. Dit geval is niet anders. Zo is in de verweerschriften uiteen gezet dat [Naam] veelvuldig informatieverzoeken doet aan de Raad en hij ongeacht de uitkomst daarvan rechtsmiddelen instelt. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 15 november 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:11383) ziet de rechtbank daarom ook nu aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het besluit proceskosten bestuursrecht te komen tot een integrale proceskostenveroordeling ten laste van [Naam] .
13. De rechtbank heeft daarom de gemachtigde van de Raad verzocht opgave te doen van de daadwerkelijk kosten die gemoeid zijn bij het opstellen en indienen van de verweerschriften in deze drie zaken. De gemachtigde van de Raad heeft de rechtbank laten weten dat deze kosten in totaal € 8.272,65 (incl. btw) bedragen. [Naam] is hiervan op de hoogte gesteld en heeft gelegenheid gekregen daarop te reageren. De rechtbank ziet gelet op het procedeergedrag van [Naam] , het welbewust misbruik van recht dat overheidsorganen – in dit geval de Raad – onnodig op kosten jaagt, aanleiding om hem te veroordelen in de proceskosten van de Raad tot dit bedrag.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de beroepen;
  • veroordeelt [Naam] in de proceskosten van de Raad tot een bedrag van € 8.272,65.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.