Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 3 mei 2023 (tevens houdende incidentele vordering), met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met producties;
- de akte in het geding brengen producties van Klaus, met het ontbrekende deel van productie 18;
- de brief van de rechtbank van 14 december 2023 waarin partijen worden opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 16 april 2024 in het internationale-bevoegdheidsincident;
- het vonnis van de sector handel en haven van deze rechtbank van 17 april 2024 waarin de zaak naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, is verwezen in de stand waarin deze zich toen bevond;
- de mondelinge behandeling van 2 december 2024 in het internationale- bevoegdheidsincident;
- de spreekaantekeningen van Colima;
- de spreekaantekeningen van Klaus.
2.Het bij dagvaarding gevorderde
3.Het geschil in het internationale-bevoegdheidsincident
4.De beoordeling in het internationale-bevoegdheidsincident
forum arresti), naar welk artikel verwezen wordt in artikel 10 Rv. Colima betwist dat deze rechtbank bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 767 Rv. Partijen zijn het er daarentegen (uiteindelijk) wél over eens dat deze rechtbank op grond van andere bevoegdheidsregels van Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht in ieder geval niet bevoegd is.
artikel 767 Rv is daarentegen niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar.) Zie het door de Hoge Raad op 4 oktober 2013 gewezen arrest in de zaak
Dongray/Gécamines, ECLI:NL:HR:2013:CA3741. De kantonrechter kan Colima dan ook niet volgen in haar redenering dat de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak op grond van artikel 767 Rv niet bevoegd is om over het gevorderde verbod en gebod te oordelen (maar alleen over de gevorderde verklaring voor recht en betalingsveroordeling).
Gazprombank), r.o. 3.6.11 en HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566, r.o. 3.4.5). Bij bewandeling van de weg van het verkapt exequatur wordt (slechts) aan de in het
Gazprombank-arrest geformuleerde eisen getoetst. Beide wegen monden uit in een vonnis van de Nederlandse rechter, dat in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd.
Gazprombank-eisen sterk lijken op de in de regel geldende voorwaarden voor erkenning van buitenlandse vonnissen in een ‘echte’ exequaturprocedure.
Vollstreckungsurteil) in vervolg op een erkenningsprocedure in de zin van § 328 ZPO moet de procedure van lid 1 van § 722 ZPO (“
Aus dem Urteil eines ausländischen Gerichts findet die Zwangvollstreckung nur statt, wenn ihre Zulässigkeit durch ein Vollstreckungsurteil ausgesprochen ist”) doorlopen worden. Die procedure houdt dan in dat verlof wordt verleend tot tenuitvoerlegging
in Duitsland [3] van het voor erkenning in aanmerking komende buitenlandse vonnis, uiteraard alleen voor zover het dictum van dat buitenlandse vonnis zich leent voor tenuitvoerlegging. Dit op grond van § 722 ZPO verleende verlof tot tenuitvoerlegging (exequatur) geldt, als gezegd, alleen maar voor Duitsland. Het is dus geen verlof om een bepaald vonnis, in dit geval een Mexicaans vonnis, ook in andere landen dan Duitsland ten uitvoer te leggen.
Vollstreckungsurteil, heeft naar haar aard uitsluitend gelding in het land, dus ook in een lidstaat bij Brussel I bis, waaruit die exequaturbeslissing afkomstig is. Zie ook r.o. 25 van het
Owens Bank/Bracco-arrest van het HvJEG van 20 januari 1994, ECLI:EU:C:1994:13. Een in Duitsland erkend en vervolgens in Duitsland uitvoerbaar verklaard Mexicaans vonnis komt dus ook niet op grond van Brussel I bis voor executie in Nederland in aanmerking.
contractuele verbintenismoet worden uitgevoerd
die in geschil is, de contractuele verbintenis(sen) dus die aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag is/zijn gelegd [4] , zij het dat het daarbij alleen maar kan gaan om de zogenaamde ‘primaire’ contractuele verbintenis. Het kan dus niet gaan om de ‘nieuwe’ contractuele verbintenis van een partij die in de plaats is gekomen van zijn oorspronkelijke verbintenis [5] , zoals een verbintenis tot betaling van schadevergoeding die wordt gevorderd wegens niet-nakoming van een oorspronkelijke verbintenis uit de overeenkomst.
niet rechtstreeksaan haar vorderingen ten grondslag legt. Klaus baseert haar vorderingen tegen Colima namelijk uitsluitend op nakoming en/of toerekenbare tekortkoming van de verbintenissen van Colima in de Cooperation Agreement.
§ 29 ZPO. Wat betreft de commissiebetalingsverbintenis wijst de kantonrechter in dit verband ten overvloede ook nog op het in de Duitse rechtspraak gehanteerde uitgangspunt dat die verbintenis moet worden uitgevoerd in de woonplaats van de principaal (
Unternehmer) [7] , de contractuele wederpartij van de handelsagent, in deze zaak dus Colima, die woonplaats heeft buiten Duitsland.
Klageerhebung [8] . Uit de rechtspraak volgt dat, waar het gaat om de bevoegdheidsrechtelijke functie van § 23 ZPO, de band met Duitsland uit meer moet bestaan dan de enkele ligging in Duitsland van het vermogen van de gedaagde. [9] Aan dat vereiste is bijvoorbeeld voldaan in het geval van een in Duitsland wonende eiser [10] , zoals in de onderhavige zaak Klaus. Ten slotte is ook nog vereist dat het in Duitsland gelegen vermogen van de gedaagde zich in omvang redelijk verhoudt tot het gevorderde bedrag en dat een veroordelend vonnis verhaald kan worden op dat vermogen. [11]
5.De beslissing
donderdag 20 februari 2025voor uitlating bij akte door Colima als vermeld in r.o. 4.33;