ECLI:NL:RBROT:2025:475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11130239 CV EXPL 24-13731
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid in geschil tussen Duitse handelsagent en Mexicaanse principaal

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de Duitse handelsagent Klaus Böcker GmbH en de Mexicaanse principaal Colima Processors S. de R.L. de C.V. De eiseres, Klaus, heeft de bevoegdheid van de rechtbank gebaseerd op het in Nederland gelegde vreemdelingenbeslag, zoals vermeld in artikel 767 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gedaagde, Colima, betwist de bevoegdheid van de rechtbank en stelt dat de zaak moet worden aangehouden totdat in Mexico is beslist. De rechtbank heeft de procedure gevolgd en verschillende processtukken en argumenten van beide partijen overwogen. De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake is van executienood in de zin van artikel 767 Rv en of de Duitse rechter bevoegd zou zijn indien Klaus haar vorderingen daar zou instellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank moet worden beoordeeld aan de hand van de regels van het Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht, aangezien Colima geen woonplaats heeft in Nederland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de bevoegdheid op grond van artikel 767 Rv bestaat, omdat er geen andere weg is om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen. De zaak is aangehouden voor verdere uitlating door Colima over haar in Duitsland aanwezige vermogen en de mogelijkheid van de Duitse rechter om bevoegdheid te ontlenen aan de Zivilprozessordnung (ZPO).

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11130239 CV EXPL 24-13731
datum uitspraak: 24 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
KLAUS BÖCKER GmbH,
gevestigd te Buxtehude, Duitsland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het internationale-bevoegdheidsincident,
advocaten mrs. M.R. Ruygvoorn en Q. Schier te Utrecht,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
COLIMA PROCESSORS S. DE R.L. DE C.V.,
gevestigd te Tecomán, Colima, Mexico,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het internationale-bevoegdheidsincident,
advocaat mr. F.D.P. Nobel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Klaus en Colima genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 mei 2023 (tevens houdende incidentele vordering), met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met producties;
  • de akte in het geding brengen producties van Klaus, met het ontbrekende deel van productie 18;
  • de brief van de rechtbank van 14 december 2023 waarin partijen worden opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 16 april 2024 in het internationale-bevoegdheidsincident;
  • het vonnis van de sector handel en haven van deze rechtbank van 17 april 2024 waarin de zaak naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, is verwezen in de stand waarin deze zich toen bevond;
  • de mondelinge behandeling van 2 december 2024 in het internationale- bevoegdheidsincident;
  • de spreekaantekeningen van Colima;
  • de spreekaantekeningen van Klaus.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.Het bij dagvaarding gevorderde

2.1.
Klaus vordert bij dagvaarding - kort samengevat-:
- in het incident ex artikel 223 Rv: een verbod om bepaalde verkopen te verrichten en een gebod om Klaus in kennis te stellen van bepaalde verkopen;
- in de hoofdzaak: een verklaring voor recht dat Colima toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de Cooperation Agreement en veroordeling van Colima tot betaling van een bedrag van € 99.882,57.
2.2.
Aan haar vorderingen in de hoofdzaak legt Klaus - samengevat - het volgende ten grondslag. Klaus en Colima hebben met ingang van 1 januari 2019 een overeenkomst gesloten, de zogenaamde ‘Cooperation Agreement’. Met deze overeenkomst, die door Duits recht wordt beheerst, heeft Klaus het exclusieve verkooprecht van de producten van Colima verkregen. Klaus heeft over de verkopen die zij (voor Colima) verricht recht op 4% van de verkoopprijs. Daarmee is sprake van een agentuurovereenkomst. Klaus is erachter gekomen dat Colima haar producten vanaf maart 2021 zelf rechtstreeks aan derden is gaan verkopen. Later heeft Colima de levering van haar producten aan Klaus gestaakt. Hiermee handelt Colima in strijd met de Cooperation Agreement, waardoor Klaus schade lijdt. Klaus tracht de door haar geleden en nog te lijden schade via de onderhavige procedure op Colima te verhalen.

3.Het geschil in het internationale-bevoegdheidsincident

3.1.
Colima vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, primair zich onbevoegd verklaart van de vordering van Klaus kennis te nemen en subsidiair de zaak aanhoudt totdat in de procedures in Mexico is beslist, met veroordeling van Klaus in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Klaus concludeert, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van Colima in de proceskosten van dit incident, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hieronder, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in het internationale-bevoegdheidsincident

4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank internationale bevoegdheid (rechtsmacht) toekomt om kennis te nemen van de vorderingen van Klaus is uitgangspunt dat Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis) niet van toepassing is, omdat de gedaagde, Colima, geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Ook andere internationale regelingen op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid missen in deze zaak toepassing.
4.2.
Dat betekent dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld moet worden aan de hand van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde regels van Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht, de artikelen 1-13 Rv.
4.3.
Aangezien Colima geen woonplaats heeft in Nederland, kan de Nederlandse rechter in deze zaak zijn rechtsmacht niet ontlenen aan de hoofdregel van het internationale bevoegdheidsrecht dat de gerechten van het land waar de gedaagde zijn woonplaats heeft rechtsmacht hebben.
4.4.
Klaus baseert de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van haar vorderingen op het bepaalde in artikel 767 Rv (
forum arresti), naar welk artikel verwezen wordt in artikel 10 Rv. Colima betwist dat deze rechtbank bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 767 Rv. Partijen zijn het er daarentegen (uiteindelijk) wél over eens dat deze rechtbank op grond van andere bevoegdheidsregels van Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht in ieder geval niet bevoegd is.
4.5.
Artikel 767 Rv luidt als volgt:
Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen kan de eis in de hoofdzaak, de vordering ter zake van de beslagkosten daaronder begrepen, worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde of het tegen zekerheidstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. In geval van verlof tot beslag onder een derde geldt dit alleen indien het goed waarop beslag zal worden gelegd in het verzoekschrift uitdrukkelijk is omschreven.
4.6.
Artikel 767 Rv heeft tot doel rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter in Nederland zou zijn aangewezen, terwijl in Nederland voor de schuldeiser wel verhaalsmogelijkheden bestaan. (Met de regeling van
artikel 767 Rv is daarentegen niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar.) Zie het door de Hoge Raad op 4 oktober 2013 gewezen arrest in de zaak
Dongray/Gécamines, ECLI:NL:HR:2013:CA3741. De kantonrechter kan Colima dan ook niet volgen in haar redenering dat de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak op grond van artikel 767 Rv niet bevoegd is om over het gevorderde verbod en gebod te oordelen (maar alleen over de gevorderde verklaring voor recht en betalingsveroordeling).
4.7.
Het is de voorzieningenrechter van deze rechtbank geweest die het door Klaus verzochte verlof heeft verleend tot het leggen van derdenbeslag ten laste van Colima. Het is de kantonrechter niet gebleken dat nog langer in geschil is of ter uitvoering van dit beslagverlof ook daadwerkelijk beslag is gelegd, beslag in Nederland wel te verstaan. Deze rechtbank is volgens artikel 767 Rv dus bevoegd, tenzij er een andere weg bestaat om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen tegen Colima, zoals Colima betoogt.
4.8.
Volgens Colima bestaan er in deze zaak namelijk drie andere wijzen dan die van artikel 767 Rv om een executoriale titel tegen haar in Nederland te verkrijgen, wat Klaus betwist. Colima doelt hier op de volgende drie wijzen van executie:
a. De Mexicaanse rechtbank is bevoegd. Een Mexicaans vonnis kan in Nederland via artikel
431 lid 2 Rv geëxecuteerd worden.
b. De Mexicaanse rechtbank is bevoegd. Een Mexicaans vonnis kan via Duitsland in
Nederland geëxecuteerd worden.
c. De Duitse rechtbank is bevoegd. Een Duits vonnis kan in Nederland via de verordening geëxecuteerd worden.
Ten aanzien van deze drie wijzen van executie overweegt de kantonrechter verder als volgt.
4.9.
Tussen Nederland en Mexico bestaat geen executieverdrag. Een Mexicaans vonnis kan dus niet rechtstreeks, dat wil zeggen: door middel van een exequatur, in Nederland ten uitvoer worden gelegd.
4.10.
Op de voet van artikel 431 lid 2 Rv kunnen de gedingen die hebben geleid tot een buitenlandse uitspraak waarvoor geen exequatur kan worden verkregen, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Artikel 431 lid 2 Rv biedt twee procedurele wegen die kunnen worden bewandeld: een volledig nieuwe inhoudelijke behandeling en de summiere behandeling (‘verkapt exequatur’; vergelijk HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (
Gazprombank), r.o. 3.6.11 en HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566, r.o. 3.4.5). Bij bewandeling van de weg van het verkapt exequatur wordt (slechts) aan de in het
Gazprombank-arrest geformuleerde eisen getoetst. Beide wegen monden uit in een vonnis van de Nederlandse rechter, dat in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd.
4.11.
De procedure op de voet van artikel 431 lid 2 Rv leidt dus niet tot rechtstreekse tenuitvoerlegging van het buitenlandse vonnis in Nederland. Ook in de summiere vorm van een ‘verkapt exequatur’ brengt toepassing van artikel 431 lid 2 Rv een nieuwe procedure bij de Nederlandse rechter met zich mee, die leidt tot een nieuw Nederlands vonnis. Daarmee is het geen ‘andere weg’ voor tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis in de zin van artikel 767 Rv. Daarbij is irrelevant dat de
Gazprombank-eisen sterk lijken op de in de regel geldende voorwaarden voor erkenning van buitenlandse vonnissen in een ‘echte’ exequaturprocedure.
4.12.
De door Colima aangemerkte wijze van executie die hiervoor in r.o. 4.8. onder a is vermeld staat dus niet in de weg aan bevoegdheid op grond van artikel 767 Rv.
4.13.
Dat geldt ook voor de door Colima aangemerkte wijze van executie die hiervoor in r.o. 4.8. onder b is vermeld. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.14.
Rechterlijke beslissingen uit landen waarmee door Duitsland geen executieverdrag is gesloten, zoals Mexico, worden in Duitsland op grond van § 328 Zivilprozessordnung (hierna: ZPO) erkend [1] , tenzij zich een in die wetsbepaling onder (1)(1-5) genoemde grond voor weigering van die erkenning voordoet. § 328 ZPO luidt als volgt:
Anerkennung ausländischer Urteile
(1) Die Anerkennung des Urteils eines ausländischen Gerichts ist ausgeschlossen:
1.
wenn die Gerichte des Staates, dem das ausländische Gericht angehört, nach den deutschen Gesetzen nicht zuständig sind;
2.
wenn dem Beklagten, der sich auf das Verfahren nicht eingelassen hat und sich hierauf beruft, das verfahrenseinleitende Dokument nicht ordnungsmäßig oder nicht so rechtzeitig zugestellt worden ist, dass er sich verteidigen konnte;
3.
wenn das Urteil mit einem hier erlassenen oder einem anzuerkennenden früheren ausländischen Urteil oder wenn das ihm zugrunde liegende Verfahren mit einem früher hier rechtshängig gewordenen Verfahren unvereinbar ist;
4.
wenn die Anerkennung des Urteils zu einem Ergebnis führt, das mit wesentlichen Grundsätzen des deutschen Rechts offensichtlich unvereinbar ist, insbesondere wenn die Anerkennung mit den Grundrechten unvereinbar ist;
5.
wenn die Gegenseitigkeit nicht verbürgt ist.
(2) Die Vorschrift der Nummer 5 steht der Anerkennung des Urteils nicht entgegen, wenn das Urteil einen nichtvermögensrechtlichen Anspruch betrifft und nach den deutschen Gesetzen ein Gerichtsstand im Inland nicht begründet war.
4.15.
Het bepaalde in § 328 ZPO betekent dat de Duitse rechter bij zijn beslissing tot erkenning van een vonnis uit een land waarmee Duitsland geen executieverdrag heeft gesloten, zoals Mexico, in principe geen oordeel over het geschil ten gronde geeft. [2]
4.16.
Een vonnis met een erkenningsbeslissing op de voet van § 328 ZPO levert geen executoriale titel op. Voor het verkrijgen van een executoriale titel (
Vollstreckungsurteil) in vervolg op een erkenningsprocedure in de zin van § 328 ZPO moet de procedure van lid 1 van § 722 ZPO (“
Aus dem Urteil eines ausländischen Gerichts findet die Zwangvollstreckung nur statt, wenn ihre Zulässigkeit durch ein Vollstreckungsurteil ausgesprochen ist”) doorlopen worden. Die procedure houdt dan in dat verlof wordt verleend tot tenuitvoerlegging
in Duitsland [3] van het voor erkenning in aanmerking komende buitenlandse vonnis, uiteraard alleen voor zover het dictum van dat buitenlandse vonnis zich leent voor tenuitvoerlegging. Dit op grond van § 722 ZPO verleende verlof tot tenuitvoerlegging (exequatur) geldt, als gezegd, alleen maar voor Duitsland. Het is dus geen verlof om een bepaald vonnis, in dit geval een Mexicaans vonnis, ook in andere landen dan Duitsland ten uitvoer te leggen.
4.17.
Een exequaturbeslissing, zoals een op grond van § 722 ZPO gegeven
Vollstreckungsurteil, heeft naar haar aard uitsluitend gelding in het land, dus ook in een lidstaat bij Brussel I bis, waaruit die exequaturbeslissing afkomstig is. Zie ook r.o. 25 van het
Owens Bank/Bracco-arrest van het HvJEG van 20 januari 1994, ECLI:EU:C:1994:13. Een in Duitsland erkend en vervolgens in Duitsland uitvoerbaar verklaard Mexicaans vonnis komt dus ook niet op grond van Brussel I bis voor executie in Nederland in aanmerking.
4.18.
Ten aanzien van de door Colima aangemerkte wijze van executie die hiervoor in r.o. 4.8. onder c is vermeld overweegt de kantonrechter als volgt.
4.19.
Duitse veroordelende vonnissen zijn in beginsel op grond van Brussel I bis voor tenuitvoerlegging vatbaar in Nederland. Bij de executiewijze die hiervoor in 4.8. onder c is vermeld komt het er dus op aan of de Duitse rechter bevoegd is wanneer Klaus haar vorderingen tegen Colima in Duitsland instelt. Aangezien Colima, de gedaagde, woonplaats heeft in Mexico en Brussel I bis dus wat betreft de internationale bevoegdheid van de aangezochte rechter toepassing mist, moet deze vraag beantwoord worden aan de hand van Duits commuun internationaal bevoegdheidsrecht. Bepalingen van Duits commuun internationaal bevoegdheidsrecht maken deel uit van de ZPO.
4.20.
Volgens Colima zou de Duitse rechter op grond van de bevoegdheidsregelingen van § 23 ZPO en/of § 29 ZPO bevoegd zijn wanneer Klaus haar vorderingen tegen Colima voor de Duitse rechter zou instellen. Klaus betwist dat. Gesteld noch gebleken is dat de Duitse rechter (ook) op grond van andere regelingen van Duits commuun internationaal bevoegdheidsrecht dan die van § 23 ZPO en/of § 29 ZPO bevoegd zou zijn.
4.21.
De kantonrechter zal nu eerst nader ingaan op de vraag of de Duitse rechter bevoegdheid kan ontlenen aan § 29 ZPO.
4.22. § 29
ZPO luidt als volgt:
Besonderer Gerichtsstand des Erfüllungsorts
(1) Für Streitigkeiten aus einem Vertragsverhältnis und über dessen Bestehen ist das Gericht des Ortes zuständig, an dem die streitige Verpflichtung zu erfüllen ist.
(2) Eine Vereinbarung über den Erfüllungsort begründet die Zuständigkeit nur, wenn die Vertragsparteien Kaufleute, juristische Personen des öffentlichen Rechts oder öffentlich-rechtliche Sondervermögen sind.
4.23.
Zoals is bepaald in lid 1 van § 29 ZPO, gaat het om de plaats waar de
contractuele verbintenismoet worden uitgevoerd
die in geschil is, de contractuele verbintenis(sen) dus die aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag is/zijn gelegd [4] , zij het dat het daarbij alleen maar kan gaan om de zogenaamde ‘primaire’ contractuele verbintenis. Het kan dus niet gaan om de ‘nieuwe’ contractuele verbintenis van een partij die in de plaats is gekomen van zijn oorspronkelijke verbintenis [5] , zoals een verbintenis tot betaling van schadevergoeding die wordt gevorderd wegens niet-nakoming van een oorspronkelijke verbintenis uit de overeenkomst.
4.24.
Uitgangspunt is dat de plaats van uitvoering van een contractuele verbintenis moet volgen uit de wet [6] . In de onderhavige zaak is echter sprake van ‘Kaufleute’, zodat de contractspartijen op grond van lid 2 van § 29 ZPO ook zelf de plaats van uitvoering van de verbintenis mogen bepalen.
4.25.
Klaus stelt in de hoofdzaak twee vorderingen in. De eerste vordering is een vordering tot verklaring voor recht dat Colima toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de Cooperation Agreement. De andere vordering is een vordering tot veroordeling van Colima tot betaling van een bedrag van € 99.882,57. Uit de processtukken van Klaus, waaronder de dagvaarding, volgt dat dit gevorderde bedrag van € 99.882,57 op commissie ziet die Colima nog aan Klaus verschuldigd zou zijn.
4.26.
Deze vorderingen van Klaus tegen Colima zijn beide uitsluitend van contractuele aard. Er is één overeenkomst die Klaus rechtstreeks aan deze vorderingen ten grondslag legt. Dat is de hierboven in 2.2 genoemde Cooperation Agreement (prod. 2 Klaus). Voor zover Klaus zich ter onderbouwing van haar vorderingen ook nog op andere overeenkomsten dan de Cooperation Agreement beroept, zoals de Loan Framework Agreement, de Quadripartite Agreement en de Working Capital Facility Agreement, zijn dat overeenkomsten die Klaus
niet rechtstreeksaan haar vorderingen ten grondslag legt. Klaus baseert haar vorderingen tegen Colima namelijk uitsluitend op nakoming en/of toerekenbare tekortkoming van de verbintenissen van Colima in de Cooperation Agreement.
4.27.
Klaus baseert zich wat betreft de verbintenissen van Colima in deze zaak op de volgende bepalingen in de Cooperation Agreement:
‘We will act from 01 January 2019 onwards as your exclusive sales agent for the whole
global market.
PRODUCTS
This agreement includes all juices, purees and concentrates produced by Messrs.
Colima Processors S. de R.L. de C.V.
COMMISSION
The commission will be 4 % on the sales price (“The Commission”).’
4.27.1.
De ene verbintenis van Colima waar Klaus haar vorderingen op baseert, is dus de verbintenis van Colima tot het eerbiedigen van het exclusieve wereldwijde verkooprecht van Klaus van producten van Colima. Uit de stellingen van Klaus volgt dat het exclusieve verkooprecht van Klaus om de producten van Colima te verkopen in Duitsland onlosmakelijk is verbonden met het exclusieve verkooprecht van Klaus om de producten van Colima te verkopen in andere landen dan Duitsland, zoals andere landen in de Europese Unie. Temeer omdat gesteld noch gebleken is dat producten van Colima alleen maar op de Duitse markt plegen te worden verkocht, gaat het hier dus niet om een verbintenis van Colima die (alleen) in Duitsland moet worden uitgevoerd.
4.27.2.
De andere verbintenis van Colima waar Klaus haar vorderingen op baseert, is dus de verbintenis van Colima tot betaling van commissie ter hoogte van 4% van de verkoopprijs van de producten van Colima. In de Cooperation Agreement is ten aanzien van betalingsverbintenissen uit de Cooperation Agreement het volgende bepaald:
‘Payments under this contract are subject to the terms and conditions stipulated in the
Quadripartite Agreement attached hereto as Appendix 1.’
Gebleken is echter dat de Quadripartite Agreement of andere overeenkomsten geen bepaling bevat(ten) over de plaats van uitvoering van de verbintenis van Colima tot betaling van commissie aan Klaus. De Quadripartite Agreement, die (onder meer) de Cooperation Agreement en de Working Capital Facility Agreement samenbrengt, voorziet alleen maar in een tamelijk complex systeem van betaling door middel van diverse vormen van verrekening. Uit (het samenspel van) de door Klaus met Colima gesloten overeenkomsten volgt dus geen verbintenis van Colima tot betaling in Duitsland van de aan Klaus verschuldigde commissie.
4.28.
De Duitse rechter kan in de onderhavige zaak dus geen bevoegdheid ontlenen aan
§ 29 ZPO. Wat betreft de commissiebetalingsverbintenis wijst de kantonrechter in dit verband ten overvloede ook nog op het in de Duitse rechtspraak gehanteerde uitgangspunt dat die verbintenis moet worden uitgevoerd in de woonplaats van de principaal (
Unternehmer) [7] , de contractuele wederpartij van de handelsagent, in deze zaak dus Colima, die woonplaats heeft buiten Duitsland.
4.29.
Vervolgens zal de kantonrechter nader ingaan op de vraag of de Duitse rechter bevoegdheid kan ontlenen aan § 23 ZPO.
4.30. § 23
ZPO luidt als volgt:
Besonderer Gerichtsstand des Vermögens und des Gegenstands
(1) Für Klagen wegen vermögensrechtlicher Ansprüche gegen eine Person, die im Inland keinen Wohnsitz hat, ist das Gericht zuständig, in dessen Bezirk sich Vermögen derselben oder der mit der Klage in Anspruch genommene Gegenstand befindet.
(2) Bei Forderungen gilt als der Ort, wo das Vermögen sich befindet, der Wohnsitz des Schuldners und, wenn für die Forderungen eine Sache zur Sicherheit haftet, auch der Ort, wo die Sache sich befindet.
4.31. § 23
ZPO creëert rechtsmacht van de Duitse rechter in een internationale zaak op grond van de ligging in Duitsland van vermogen van de gedaagde. Dit vermogen kan bijvoorbeeld bestaan uit vorderingen, vorderingen dus met de gedaagde als schuldeiser en een in Duitsland woonachtige persoon als schuldenaar. De bevoegdheid moet bestaan ten tijde van de
Klageerhebung [8] . Uit de rechtspraak volgt dat, waar het gaat om de bevoegdheidsrechtelijke functie van § 23 ZPO, de band met Duitsland uit meer moet bestaan dan de enkele ligging in Duitsland van het vermogen van de gedaagde. [9] Aan dat vereiste is bijvoorbeeld voldaan in het geval van een in Duitsland wonende eiser [10] , zoals in de onderhavige zaak Klaus. Ten slotte is ook nog vereist dat het in Duitsland gelegen vermogen van de gedaagde zich in omvang redelijk verhoudt tot het gevorderde bedrag en dat een veroordelend vonnis verhaald kan worden op dat vermogen. [11]
4.32.
Wat betreft in Nederland aanwezig vermogen van Colima heeft Klaus gesteld dat Colima aan bepaalde Nederlandse klanten rechtstreeks producten heeft verkocht. Bovendien heeft Klaus deze rechtstreekse verkopen door Colima aan deze Nederlandse klanten ook nog met stukken nader onderbouwd, zoals gedetailleerde overzichten (prod. 5-9). Voor wat betreft in Duitsland aanwezig vermogen van Colima waar Colima de bevoegdheid van de Duitse rechter ex § 23 ZPO op baseert, lijkt het er echter op dat Colima tot dusver in deze zaak niet verder is gekomen dan de stelling dat zij een paar Duitse (vaste) klanten heeft, althans drie, en dat die (vaste) klanten (onder meer) Hipp GmbH & Co. Produktion KG en Rabeler Fruchtchips GmbH zijn (randnr. 4.6 spreekaantekeningen Colima). Wat deze twee klanten betreft, verwijst Colima naar productie 13 van Klaus. Die productie is echter een overzicht dat Klaus in het geding heeft gebracht om de hoogte van de schade te onderbouwen die zij zou hebben geleden omdat Colima op enig moment is opgehouden met levering van producten aan Klaus die bestemd waren voor klanten van Klaus, zoals, zo blijkt uit dit overzicht, de Duitse klanten Hipp GmbH & Co. Produktion KG en Rabeler Fruchtchips GmbH. (Wat betreft Hipp GmbH & Co. Produktion KG zou Klaus volgens dit overzicht een bedrag zijn misgelopen van € 85.440,-- en wat betreft Rabeler Fruchtchips GmbH een bedrag van € 124.800,--.)
4.33.
De kantonrechter kan nog niet geheel uitsluiten (i) dat Colima ook zélf heeft gecontracteerd met Hipp GmbH & Co. Produktion KG en Rabeler Fruchtchips GmbH en, zo ja, (ii) dat er voor Colima uit die contractuele relatie(s) op geld waardeerbare vorderingen op deze Duitse klanten zijn ontstaan en, zo ja, (iii) dat deze vorderingen nog niet (geheel) zijn voldaan. De zaak zal dan ook naar de rol worden verwezen om Colima de gelegenheid te geven zich hierover bij akte nader uit te laten. Van Colima wordt daarbij ook verwacht dat zij het momenteel nog bestaan van deze vorderingen met in het geding te brengen stukken nader onderbouwt.
4.34.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 20 februari 2025voor uitlating bij akte door Colima als vermeld in r.o. 4.33;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
463/38671

Voetnoten

1.Bijv. Anders/Gehle, Zivilprozessordnung, 2023, § 328, RdNr. 1, p. 1477.
2.Bijv. Anders/Gehle, a.w., § 328, RdNr. 5, p. 1477.
3.Bijv. Anders/Gehle, a.w., § 722, RdNr. 1, p. 2052.
4.Bijv. Anders/Gehle, a.w., § 29, RdNr. 15, p. 137.
5.Bijv. Zöller, Zivilprozessordnung, § 29, RdNr. 23, p. 134.
6.Bijv. Anders/Gehle, a.w., § 29, RdNr. 5, p. 136.
7.Bijv. Zöller, a.w., § 29, RdNr. 25.29, p. 137; Anders/Gehle, a.w., § 29, RdNr. 20, p. 139.
8.Bijv. Zöller, a.w., § 23, RdNr. 12, p. 125.
9.Bijv. Zöller, a.w., § 23, RdNr. 13, p. 125; Anders/Gehle, a.w., § 23, RdNr. 11, p. 129.
10.Bijv. Zöller, a.w., § 23, RdNr. 13, p. 125; Anders/Gehle, a.w., § 23, RdNr. 11, p. 129.
11.Bijv. Zöller, a.w., § 23, RdNr. 7, p. 124.